ECLI:NL:RBMNE:2020:628

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 februari 2020
Publicatiedatum
20 februari 2020
Zaaknummer
C/16/496741 / FL RK 20-222
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zorgmachtiging op basis van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz)

Op 18 februari 2020 heeft de Rechtbank Midden-Nederland een beschikking gegeven in een zaak betreffende een zorgmachtiging op basis van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). Het verzoek tot het verlenen van een zorgmachtiging werd ingediend door de officier van justitie, naar aanleiding van een verzoekschrift dat op 4 februari 2020 ter griffie was ingekomen. De betrokkene, geboren in 1951, werd vertegenwoordigd door haar advocaat, mr. A.M.G. de Groot. Tijdens de mondelinge behandeling op 17 februari 2020 zijn de betrokkene, haar advocaat, de geneesheer-directeur en de psychiater gehoord.

De advocaat van de betrokkene voerde aan dat artikel 5:4 lid 2 aanhef en onder a Wvggz was geschonden, waardoor de betrokkene de mogelijkheid was ontnomen om zelf een plan van aanpak op te stellen. De rechtbank oordeelde echter dat, zelfs als de betrokkene en haar advocaat de relevante brief niet hadden ontvangen, dit niet leidde tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie. De rechtbank concludeerde dat de betrokkene niet in haar belangen was geschaad, aangezien zij niet had aangegeven dat zij zelf een plan van aanpak wilde opstellen.

De rechtbank volgde het medisch oordeel dat de betrokkene lijdt aan een psychische stoornis, wat leidt tot ernstig nadeel, vooral in de vorm van verwaarlozing. De rechtbank oordeelde dat verplichte zorg noodzakelijk was, omdat de betrokkene niet erkent ziek te zijn en er geen mogelijkheden voor vrijwillige zorg zijn. De rechtbank verleende de zorgmachtiging voor de duur van 26 weken, tot en met 17 augustus 2020, en bepaalde dat de betrokkene opgenomen kan worden in een accommodatie en dat er medische handelingen kunnen worden verricht ter behandeling van haar psychische stoornis.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling familierecht
Locatie Lelystad
zaak/rekestnr.: C/16/496741 / FL RK 20-222
Machtiging tot het verlenen van verplichte zorg
Beschikking van 18 februari 2020naar aanleiding van het door de officier van justitie ingediende verzoek tot het verlenen van een zorgmachtiging als bedoeld in artikel 6:4 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz), ten aanzien van:
[betrokkene]
geboren op [geboortedatum] 1951 te [geboorteplaats] ,
wonende [adres] te [woonplaats] ,
hierna te noemen: betrokkene,
advocaat: mr. A.M.G. de Groot te Hilversum.

1.Procesverloop

1.1
Het procesverloop blijkt uit het verzoekschrift, ingekomen ter griffie op 4 februari 2020.
Bij het verzoekschrift zijn de volgende bijlagen gevoegd:
- de medische verklaring, d.d. 30 januari 2020;
- de zorgkaart, d.d. 16 januari 2020;
- het zorgplan, d.d. 3 februari 2020;
- de bevindingen van de geneesheer-directeur, d.d. 3 februari 2020;
- de gegevens over eerder afgegeven machtigingen ingevolge de Wet BOPZ en de Wvggz.
1.2
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 17 februari 2020, op de locatie van [naam instelling] locatie [naam locatie] te [plaatsnaam] .
1.3
Daarbij zijn de volgende personen gehoord:
- betrokkene en haar advocaat, mr. A.M.G. de Groot,
- de heer [A] , geneesheer-directeur,
- de heer [B] , psychiater en zorgverantwoordelijke van betrokkene.
1.4
De rechtbank heeft naderhand kennisgenomen van de volgende stukken:
- een e-mailbericht van [naam instelling] van 17 februari 2020 met als bijlage de brief van 15 januari 2020 waarin staat dat de zorgmachtiging wordt voorbereid, als bedoeld in artikel 5:4 lid 2 aanhef en onder a Wvggz;
- een e-mailbericht van de advocaat van betrokkene van 17 februari 2020 met een schriftelijke reactie op de bovengenoemd e-mailbericht van [naam instelling] .

2.Beoordeling

2.1
De advocaat heeft primair het verweer opgeworpen dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar verzoek. De advocaat voert daartoe aan dat artikel 5:4 lid 2 aanhef en onder a Wvggz is geschonden, en dat betrokkene daardoor de mogelijkheid is ontnomen om zelf een plan van aanpak op te stellen als bedoeld in artikel 5:5 lid 1 Wvggz. De advocaat zegt dat zij en betrokkene de hiervoor in 1.4. genoemde brief van 15 januari 2020 niet hebben ontvangen. Of de brief inderdaad aan zowel betrokkene als ook aan haar advocaat is verzonden en ook is aangekomen bij beiden, kan door de rechtbank niet worden vastgesteld. Maar dat hoeft ook niet. Want als de brief hen inderdaad niet zou hebben bereikt, leidt dat niet tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in haar verzoek zoals de advocaat stelt, maar hooguit tot afwijzing van het verzoek omdat betrokkene daardoor de mogelijkheid is ontnomen om zelf een plan van aanpak op te stellen.
De rechtbank is van oordeel dat ook voor afwijzing van het verzoek in dit geval geen aanleiding is omdat betrokkene en haar advocaat, toen zij daar op de mondelinge behandeling door de rechter naar gevraagd zijn, niet hebben geantwoord dat betrokkene graag zelf een plan van aanpak zou willen opstellen.
In dat geval zou de rechtbank betrokkene overigens op grond van artikel 6:2 lid 3 Wvggz in de gelegenheid hebben gesteld om dat binnen veertien dagen alsnog te doen. Betrokkene zou daardoor namelijk alsnog de mogelijkheid hebben om verplichte zorg te voorkomen.
De conclusie is dat, ook als de brief inderdaad niet is aangekomen bij betrokkene en haar advocaat, betrokkene daardoor niet in haar belangen is geschaad. Het verweer slaagt daarom niet.
2.2
De overige verweren van de advocaat van betrokkene slagen ook niet. Ten aanzien van de stoornis, het ernstig nadeel en het causaal verband daartussen volgt de rechtbank het medisch oordeel en de visie van de zorgverantwoordelijke. De rechtbank gaat er daarom van uit dat betrokkene lijdt aan een psychische stoornis, in de vorm van schizofreniespectrum- en andere psychotische stoornissen. Deze stoornis leidt tot ernstig nadeel, met name gelegen in ernstige verwaarlozing als betrokkene haar depotmedicatie niet langer zou ontvangen.
2.3
Om het ernstig nadeel af te wenden en de geestelijke gezondheid van betrokkene te stabiliseren en de door de stoornis bedreigde of aangetaste fysieke gezondheid van betrokkene te stabiliseren of te herstellen, heeft betrokkene zorg nodig.
2.4
Betrokkene vindt dat zij niet ziek is. Daarom zijn er geen mogelijkheden voor passende zorg op vrijwillige basis. Om die reden is verplichte zorg nodig. De in het verzoekschrift genoemde vormen van zorg zijn gebaseerd op het zorgplan en het advies van de geneesheer-directeur en bestaan uit:
- opnemen in een accommodatie;
- toedienen van vocht, voeding en medicatie, alsmede het verrichten van medische controles of andere medische handelingen en therapeutische maatregelen, ter behandeling van een psychische stoornis, dan wel vanwege die stoornis, ter behandeling van een somatische aandoening.
2.5
Er zijn geen minder bezwarende alternatieven die hetzelfde beoogde effect hebben.
2.6
De voorgestelde verplichte zorg is evenredig en naar verwachting effectief. Uit de stukken blijkt dat bij het bepalen van de juiste zorg rekening is gehouden met de voorwaarden die noodzakelijk zijn om deelname van betrokkene aan het maatschappelijk leven te bevorderen, alsmede met de veiligheid van betrokkene. In het bijzonder geldt dat betrokkene de stelling van de zorgverantwoordelijke niet heeft weersproken dat het nadeel dat betrokkene zal ondervinden op het moment dat de verplichte zorg zou eindigen, heel veel groter is dan de bijwerkingen die betrokkene nu ervaart van de depotmedicatie.
2.7
Gelet op het voorgaande is voldaan aan de criteria voor en doelen van verplichte zorg als bedoeld in de Wvggz. De zorgmachtiging zal worden verleend voor de (verzochte) duur van 26 weken, en geldt aldus tot en met 17 augustus 2020.

3.Beslissing

De rechtbank:
verleent een zorgmachtiging ten aanzien van [betrokkene] , geboren op [geboortedatum] 1951 te [plaatsnaam] , en bepaalt dat deze machtiging geldt tot en met 17 augustus 2020,
met dien verstande dat bij wijze van verplichte zorg de volgende maatregelen kunnen worden getroffen:
- opnemen in een accommodatie;
- toedienen van vocht, voeding en medicatie, alsmede het verrichten van medische controles of andere medische handelingen en therapeutische maatregelen, ter behandeling van een psychische stoornis, dan wel vanwege die stoornis, ter behandeling van een somatische aandoening.
Deze beschikking is gegeven op 18 februari 2020 door mr. R.F. van Aalst, rechter, bijgestaan door E. Massink als griffier en in het openbaar uitgesproken op 18 februari 2020.
Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.