ECLI:NL:RBMNE:2020:628
Rechtbank Midden-Nederland
- Beschikking
- Rechtspraak.nl
Zorgmachtiging op basis van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz)
Op 18 februari 2020 heeft de Rechtbank Midden-Nederland een beschikking gegeven in een zaak betreffende een zorgmachtiging op basis van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). Het verzoek tot het verlenen van een zorgmachtiging werd ingediend door de officier van justitie, naar aanleiding van een verzoekschrift dat op 4 februari 2020 ter griffie was ingekomen. De betrokkene, geboren in 1951, werd vertegenwoordigd door haar advocaat, mr. A.M.G. de Groot. Tijdens de mondelinge behandeling op 17 februari 2020 zijn de betrokkene, haar advocaat, de geneesheer-directeur en de psychiater gehoord.
De advocaat van de betrokkene voerde aan dat artikel 5:4 lid 2 aanhef en onder a Wvggz was geschonden, waardoor de betrokkene de mogelijkheid was ontnomen om zelf een plan van aanpak op te stellen. De rechtbank oordeelde echter dat, zelfs als de betrokkene en haar advocaat de relevante brief niet hadden ontvangen, dit niet leidde tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie. De rechtbank concludeerde dat de betrokkene niet in haar belangen was geschaad, aangezien zij niet had aangegeven dat zij zelf een plan van aanpak wilde opstellen.
De rechtbank volgde het medisch oordeel dat de betrokkene lijdt aan een psychische stoornis, wat leidt tot ernstig nadeel, vooral in de vorm van verwaarlozing. De rechtbank oordeelde dat verplichte zorg noodzakelijk was, omdat de betrokkene niet erkent ziek te zijn en er geen mogelijkheden voor vrijwillige zorg zijn. De rechtbank verleende de zorgmachtiging voor de duur van 26 weken, tot en met 17 augustus 2020, en bepaalde dat de betrokkene opgenomen kan worden in een accommodatie en dat er medische handelingen kunnen worden verricht ter behandeling van haar psychische stoornis.