ECLI:NL:RBMNE:2020:787

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 maart 2020
Publicatiedatum
3 maart 2020
Zaaknummer
6628602
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurkoopovereenkomst en betaling onder derdenbeslag

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 4 maart 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser] en [gedaagde sub 1] c.s. over een huurkoopovereenkomst. De eiser vorderde vernietiging van een rechtshandeling waarbij [gedaagde sub 1] c.s. een bedrag van € 40.000,00 aan Hollands Midden heeft betaald, en stelde dat deze betaling paulianeus was, omdat deze niet verplicht was en andere schuldeisers benadeelde. De kantonrechter oordeelde dat de betaling van € 40.000,00 rechtsgeldig was, omdat [gedaagde sub 1] c.s. op basis van de huurkoopovereenkomst gerechtigd was om meer te betalen dan de verschuldigde termijnen. De kantonrechter concludeerde dat de vordering van [eiser] tot vernietiging van de betaling op grond van artikel 3:45 BW werd afgewezen, omdat er geen sprake was van benadeling van schuldeisers en [gedaagde sub 1] c.s. niet wist of had moeten weten dat de betaling schadelijk was voor andere schuldeisers.

Daarnaast vorderde [gedaagde sub 1] c.s. in reconventie verschillende verklaringen voor recht, waaronder dat [achternaam 1-achernaam 2] partij was bij de huurkoopovereenkomst en dat alle betalingen in mindering strekten op het verschuldigde. De kantonrechter heeft deze vorderingen toegewezen, en vastgesteld dat de schuld van [gedaagde sub 1] c.s. aan [eiser] volledig was afgelost. De kantonrechter heeft [eiser] veroordeeld in de proceskosten, en de kosten aan de zijde van [gedaagde sub 1] c.s. begroot op € 1.802,50 aan salaris voor de gemachtigde.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 6628602 UC EXPL 18-1219 MvdH/40201
Vonnis van 4 maart 2019
inzake
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [eiser] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
gemachtigde: mr. S. van Steenwijk,
tegen:

1.[gedaagde sub 1] ,

wonende te [woonplaats]
2.
[gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats]
verder gezamenlijk te noemen [achternaam 1-achernaam 2]
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 3] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder te noemen De Vennootschap
verder partijen gezamenlijk te noemen [gedaagde sub 1] c.s.
gedaagde partijen in conventie,
eisende partijen in reconventie,
gemachtigde: mr. N. Sprengers.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het vonnis van 8 augustus 2018;
- de brief van 19 oktober 2018 van mr. S. van Steenwijk;
- het vonnis van 19 december 2018;
- de brief van 28 oktober 2019 van [gedaagde sub 1] c.s. met productie 1;
- de brieven van 30 oktober 2019 van [eiser] met in totaal vijf bijlagen;
- de comparitie na antwoord van 31 oktober 2019 waarvan door de griffier aantekeningen
zijn gemaakt;
- de akte uitlating tevens wijziging van eis van [eiser] van 11 december 2019;
- de akte van uitlating van [gedaagde sub 1] c.s. van 15 januari 2020;
- de akte uitlating producties van 3 februari 2020 van [eiser] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 8 september 2014 hebben [eiser] enerzijds en [achternaam 1-achernaam 2] en de toenmalige vennootschap onder firma van [achternaam 1-achernaam 2] anderzijds een huurkoopovereenkomst gesloten. In de overeenkomst is de huurkoop van de activa van de toenmalige eenmanszaak “ [naam eenmanszaak] ” van [eiser] geregeld.
2.2.
In de huurkoopovereenkomst zijn onder andere de volgende bepalingen opgenomen:

Betaling

7.De huurkoopsom is als volgt opgebouwd:

- voornoemde Koopprijs ad € 200.000,-- exclusief BTW
- een rentevergoeding ad € 53.666,72 (10% per jaar over de openstaande hoofdsom).
De totale huurkoopsom bedraagt aldus € 253.666,72 exclusief BTW.
(…)
De vermelde huurkoopsom zal door de koper moeten worden voldaan in222
wekelijkse termijnen van elk€ 1.136,36(zeggeduizendhonderdzesendertig euro en
zesendertig eurocent) en één (1) termijn van€ 337,09(zegge:
driehonderdzevenendertig euro en negen eurocent)één een ander volgens het als
bijlage 3aan deze overeenkomst gehechte schema. De eerste termijn dient aldus
uiterlijk op 30 september 2014 aan Verkoper te worden voldaan en de laatste termijn
uiterlijk op 30 september 2019.
De koper is ten allen tijde bevoegd één of meer eerstvolgende termijnen geheel of
gedeeltelijk vervroegd te betalen. In dit geval wordt de hiervoor genoemde
rentevergoeding opnieuw berekend. Koper is in die situatie minder verschuldigd.
(…)
Overdracht en levering
(…)

14. Overdracht en levering van de Activa vinden voor zover mogelijk zowel economisch feitelijk als juridisch plaats bij of direct nadat Koper de volledige huurkoopsom, inclusief de verschuldigde rente volledig voldaan heeft. De roerende zaken worden overgedragen door middel van feitelijke bezitsverschaffing. Voor de eigendomsovergang zal Verkoper, nadat al het verschuldigde door Koper voldaan is, een bewijs van eigendom overhandigen.

(…)
Huurovereenkomst
(…)
19. Verkoper is gerechtigd om voor een periode van vijf (5) jaar ingaande op de datum van ondertekening van deze overeenkomst een deel van het gehuurde, zoals aangegeven op de plattegrond van het gehuurde die alsbijlage 5aan deze overeenkomst is gehecht, om niet te blijven gebruiken. Na ommekomst van deze periode eindigt het gebruiksrecht van Verkoper van rechtswege zonder dat opzegging vereist is, tenzij partijen schriftelijk andere afspraken maken.
Diversen
20. Verkoper beschikt nog over een lease-auto die hij gebruikt voor zijn eenmanszaak. Het leasecontract van deze auto loopt nog tot en met mei 2017. Verkoper zal deze auto aan koper tegen vergoeding ter beschikking stellen. Terzake is door partijen een aparte overeenkomst opgesteld die alsbijlage 6aan deze overeenkomst is gehecht.
2.3.
[achternaam 1-achernaam 2] hebben op 30 maart 2015 de tussen hen bestaande vennootschap onder firma opgeheven en via een akte van cessie laten weten dat de vennootschap onder firma alle rechten en plichten uit de huurkoopovereenkomst heeft gecedeerd aan De Vennootschap en dat De Vennootschap alle rechten en plichten overneemt uit de vennootschap onder firma [achternaam 1-achernaam 2] .
2.4.
Op 16 maart 2018 en op 4 april 2018 wordt door Bouw-, Beheer-, en Beleggingsmaatschappij Hollands Midden B.V. (hierna: Hollands Midden ) executoriaal derden beslag gelegd onder [gedaagde sub 1] c.s.
2.5.
Op 25 april 2018 heeft [gedaagde sub 1] c.s. € 40.000,00 betaald aan Hollands Midden . Bij de omschrijving van de betaling staat de volgende tekst:
“Aflossing huurkoopovereenkomst n.a.v. executoriale beslaglegging [eiser] in overleg met de heer [A] .”
2.6.
Op 8 mei 2018 is het faillissement van [eiser] door de rechtbank uitgesproken. Het faillissement is op 4 juni 2019 opgeheven wegens een gebrek aan baten.
2.7.
Op 25 november 2019 heeft [gedaagde sub 1] c.s. een bedrag van € 38.745,93 betaald aan Hollands Midden . Bij de omschrijving van de betaling staat de volgende tekst:
“Deelbetaling vordering [eiser] .”

3.Het geschil

In conventie

3.1.
[eiser] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad,
primair:
- vernietiging van de rechtshandeling tussen [gedaagde sub 1] c.s. en Hollands Midden waarmee een bedrag van € 40.000,00 is gestort op de bankrekening van Hollands midden ter aflossing van de huurkoop;
- hoofdelijke veroordeling van [gedaagde sub 1] c.s. tot betaling van € 77.609,57 aan [eiser] vermeerderd met de wettelijke handelsrente vanaf 23 februari 2018 over elke vervallen en niet betaalde termijn uit de tussen partijen gesloten huurkoopovereenkomst tot aan de dag van volledige betaling;
subsidiair:
- hoofdelijke veroordeling van [gedaagde sub 1] c.s. tot betaling van € 62.836,89 aan [eiser] vermeerderd met de wettelijke handelsrente vanaf 23 februari 2018 over elke vervallen en niet betaalde termijn uit de tussen partijen gesloten huurkoopovereenkomst tot aan de dag van volledige betaling;
Zowel primair als subsidiair:
- hoofdelijke veroordeling van [gedaagde sub 1] c.s. in de buitengerechtelijke kosten van € 716,00 en de proceskosten.
3.2.
Ter onderbouwing van die vordering stelt [eiser] dat [gedaagde sub 1] c.s. paulianeus/in strijd met artikel 3:45 BW heeft gehandeld door een bedrag van € 40.000,00 ‘ter aflossing van de huurkoopovereenkomst’ aan Hollands Midden te voldoen. Deze betaling was geheel onverplicht omdat [gedaagde sub 1] c.s. niet gehouden was tot aflossing van de huurkoopovereenkomst. Hierdoor zijn volgens [eiser] meerdere schuldeisers, waaronder de Rabobank en mevrouw [B] , benadeeld en [gedaagde sub 1] c.s. had hier kennis van (kunnen hebben). [eiser] stelt verder dat de betaling van € 40.000,00 in ieder geval meer termijnen betreft dan tot aan de datum van faillissement verschuldigd waren. Tot aan de datum van faillissement was [gedaagde sub 1] c.s. volgens [eiser] € 14.772,68 verschuldigd zodat in ieder geval al het meerdere dat is betaald boven dit bedrag (€ 40.000 - € 14.772,68 = 25.227,32) niet verschuldigd en niet bevrijdend is betaald. Ook de betaling van € 38.745.93 in november 2019 door [gedaagde sub 1] c.s. aan Hollands Midden strekt volgens [eiser] niet in mindering op de schuld aan hem omdat de betaling rechtstreeks aan Hollands Midden is gedaan en niet op de rekening van de deurwaarder is gestort en het executoriaal beslag niet herleefd is.
3.3.
[gedaagde sub 1] c.s. heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen de vordering met als conclusie dat de kantonrechter deze zal afwijzen, met veroordeling van [eiser] in de proceskosten.
3.4.
[gedaagde sub 1] c.s. baseert haar verweer - kort weergegeven - op het volgende.
Zij stelt allereerst dat geen acht dient te worden geslagen de akte uitlating tevens wijziging van eis van [eiser] van 11 december 2019 wegens strijd met de goede procesorde. Inhoudelijk voert zij als verweer dat de gedane betaling van € 40.000,00 niet in aanmerking komt voor vernietiging op grond van artikel 3:45. [gedaagde sub 1] c.s. was op grond van de overeenkomst gerechtigd tot het doen van de betaling en had hier belang bij gelet op het daardoor lagere bedrag aan verschuldigde rente. Door de betaling is [eiser] niet in zijn verhaalsmogelijkheden benadeeld, zijn schuld jegens Hollands Midden is door de betaling verminderd. Er zijn door de betaling ook geen andere schuldeisers benadeeld althans is [gedaagde sub 1] c.s. zich hier niet bewust van geweest. Na de opheffing van het faillissement van [eiser] heeft [gedaagde sub 1] c.s. op basis van het derdenbeslag een betaling van € 38.745,93 aan de derdenbeslaglegger Hollands Midden voldaan. Met de gedane betalingen heeft [gedaagde sub 1] c.s. volledig aan haar schuld voldaan en resteert zelfs een teveel betaald bedrag van € 3.986.01 dat onverschuldigd is betaald en kan worden verrekend met de wettelijke rente indien deze verschuldigd is.
In reconventie
3.5.
[gedaagde sub 1] c.s. vordert
- een verklaring voor recht dat [achternaam 1-achernaam 2] partij is bij de overeenkomst;
- een verklaring voor recht dat alle betalingen die hebben plaatsgevonden zoals genoemd in productie 1 in mindering hebben gestrekt op het verschuldigde uit hoofde van de huurkoopovereenkomst;
- een verklaring voor recht dat [achternaam 1-achernaam 2] gerechtigd is de restant huurkoopsom ineens te voldoen, ook indien dit inhoudt dat betaling geschiedt aan Hollands Midden en/of een andere beslag leggende partij en dat deze betaling ertoe zal leiden dat het in artikel 14 van de huurkoopovereenkomst genoemde gevolg zal intreden;
- veroordeling van [eiser] tot het binnen twee dagen nadat hij schriftelijk ter zake de volledige restantbetaling is geïnformeerd, over te gaan tot het overhandigen van een bewijs van eigendom zoals bedoeld in de huurkoopovereenkomst, op straffe van een dwangsom van € 500,00 voor elke dag of gedeelte daarvan dat [eiser] hiermee in gebreke blijft;
- een verklaring voor recht dat [eiser] is gerechtigd tot het gebruik van maximaal 7x3 = 21 m2 van de vloeroppervlakte van de bedrijfsruimte binnen het op de plattegrond gestreepte gebied, op straffe van een dwangsom van elke dag of gedeelte van een dag dat [eiser] meer dan deze oppervlakte in gebruik neemt;
- veroordeling van [eiser] tot het binnen twee dagen nadat de laatste termijnbetaling in het kader van de Lease huur overeenkomst auto is voldaan overhandigen van het eigendomsbewijs van de auto met kenteken [kenteken] en het meewerken aan het wijzigen van de tenaamstelling van die auto op straffe van een dwangsom van € 500,00 voor elke dag of gedeelte daarvan dat [eiser] hiermee in gebreke blijft;
- veroordeling van [eiser] in de kosten van de procedure in reconventie.
In conventie en reconventie
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

In conventie

4.1.
Uit de stellingen ter zitting en uit de wederzijdse aktes is de kantonrechter gebleken dat er feitelijk nog twee inhoudelijke geschilpunten tussen partijen zijn. Partijen twisten allereerst over de vraag of de betaling van € 40.000,00 door [gedaagde sub 1] c.s. rechtsgeldig is geweest en in mindering strekt op haar schuld uit hoofde van de huurkoopovereenkomst. Daarnaast verschillen zij van mening over de vraag of de betaling van € 38.745,93 van 25 november 2019 in mindering strekt op de schuld aan [eiser] . [gedaagde sub 1] c.s. heeft tot slot nog een beroep gedaan op strijd met de goede procesorde dat door de kantonrechter moet worden beoordeeld.
Strijd met goede procesorde? Nee
4.2.
[eiser] heeft op de zitting van 31 oktober 2019 een aantal nieuwe punten naar voren gebracht. De kantonrechter heeft [eiser] vervolgens in de gelegenheid gesteld om die punten nader schriftelijk te onderbouwen. Door [gedaagde sub 1] zijn geen feiten of omstandigheden gesteld waaruit zou kunnen worden afgeleid dat zij hierdoor onredelijk is bemoeilijkt in haar verdediging of dat hierdoor een onredelijke vertraging van de rechtszaak is ontstaan. Het geven van een nadere termijn voor het nemen van een nadere akte door [eiser] is dan ook niet in strijd met de goede procesorde.
Strekt de betaling van € 40.000 in mindering op de schuld aan [eiser] ? Ja
4.3.
[eiser] stelt dat de betaling van € 40.000,00 in strijd is met artikel 3:45 BW en dat er in ieder geval niet meer aan Hollands Midden betaald mocht worden dan de verschuldigde termijnen tot aan de datum van faillissement.
4.4.
Voor een geldig beroep op paulianeus handelen ex artikel 3:45 BW is onder meer vereist dat er sprake is van een onverplichte rechtshandeling, benadeling van een schuldeiser in zijn verhaalsmogelijkheden en wetenschap van de schuldenaar van die benadeling. Op [eiser] rust de last om, in verband met de aan een beroep op artikel 3:45 BW verbonden rechtsgevolgen, de feiten en omstandigheden te stellen, en zo nodig te bewijzen, waaruit volgt dat aan de vereisten voor een geslaagd beroep daarop is voldaan.
4.5.
De kantonrechter stelt vast dat [eiser] onvoldoende concrete feiten en omstandigheden heeft gesteld waaruit blijkt dat er sprake is van benadeling van een schuldeiser en wetenschap daarvan van [gedaagde sub 1] c.s. Ten aanzien van het element benadeling van een schuldeiser in zijn verhaalsmogelijkheden in de zin van artikel 3:45 BW geldt dat sprake dient te zijn van daadwerkelijke benadeling (zie HR, 26-08-2003, NJ 2004, 549) die bovendien aanwezig moet zijn op het moment dat over het beroep op voormeld artikel wordt beslist (vgl. HR 22-09-1995, NJ 1995, 706). [eiser] heeft nagelaten gemotiveerd te onderbouwen waarom en hoe de door hem genoemde schuldeisers in hun verhaalsmogelijkheden zijn benadeeld en waarom hem om die reden een beroep op vernietiging van de gedane betaling toekomt. Het had op zijn weg gelegen om inzicht te geven in zijn redenering hieromtrent. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt dit niet te concluderen.
4.6.
Verder kan de kantonrechter uit de door [eiser] overgelegde stukken niet afleiden dat [gedaagde sub 1] c.s. wist of had moeten weten dat benadeling van een of meer schuldeisers in hun verhaalsmogelijkheden het gevolg zou zijn. Uit de stukken valt enkel af te leiden dat Hollands Midden mogelijk wetenschap had van het naderende faillissement van [eiser] . Dit maakt, zonder een nadere onderbouwing die door [eiser] niet is gegeven, echter niet dat [gedaagde sub 1] c.s. deze wetenschap ook had of had moeten hebben. De stelling van [eiser] dat [gedaagde sub 1] c.s. mogelijk in strijd hebben gehandeld met de voorwaarden van de in het kader van de betaling gesloten kredietovereenkomst is hierbij niet relevant. Dat er sprake zou zijn van een vaststellingsovereenkomst tussen Hollands Midden en [gedaagde sub 1] c.s. is gelet op de gemotiveerde betwisting door [gedaagde sub 1] c.s. niet komen vast te staan en speelt dus evenmin een rol bij de beoordeling. De kantonrechter wijst de vordering van [eiser] tot vernietiging van de gedane betaling op grond van artikel 3:45 BW dan ook af.
4.7.
[eiser] heeft verder gesteld dat [gedaagde sub 1] c.s. niet meer aan Hollands Midden mocht betalen dan de op dat moment verschuldigde termijnen en dat daarmee € 25.227,32 niet bevrijdend is betaald. Deze stelling is onjuist. Bij een derdenbeslag kan niet worden geabstraheerd van de rechtsverhouding tussen de derde ( [gedaagde sub 1] c.s.) en de gerekwestreerde ( [eiser] ). Op basis van de huurkoopovereenkomst (artikel 7) mocht [gedaagde sub 1] c.s. meer dan de op grond van het schema verschuldigde termijnen aan [eiser] betalen. Omdat aan het beslag dezelfde rechtsverhouding ten grondslag ligt, mocht [gedaagde sub 1] c.s. aan Hollands Midden een betaling van € 40.000,00 doen. Dit bedrag strekt aldus in mindering op de schuld van [gedaagde sub 1] c.s. aan [eiser] . Gevolg hiervan is dat de verschuldigde rente en het totaal verschuldigde bedrag uit de huurkoopovereenkomst naar beneden wordt bijgesteld. De in dit kader door [gedaagde sub 1] c.s. overgelegde herberekening (productie 11) is niet inhoudelijk betwist door [eiser] waardoor de kantonrechter uitgaat van de juistheid van deze berekening
Strekt de betaling van € 38.745,93 in mindering op de schuld aan [eiser] ? Ja
4.8.
Als productie 12 is door [gedaagde sub 1] c.s. een betaalbevestiging van de betaling van
€ 38.745,93 aan Hollands Midden overlegd. [gedaagde sub 1] c.s. heeft gesteld dat zij deze betaling aan Hollands Midden mocht doen omdat het executoriale beslag van Hollands Midden na de opheffing van het faillissement van [eiser] herleefd is op grond van artikel 33 lid 2 van de Faillissementswet. [eiser] stelt dat deze betaling niet in het kader van de executoriale beslaglegging door Hollands Midden kan zijn gedaan omdat de betaling rechtstreeks aan Hollands Midden is voldaan en niet aan de deurwaarder, geen bewijsstukken door [gedaagde sub 1] c.s. zijn overgelegd en dat van herleving van het beslag geen sprake is althans dat [gedaagde sub 1] c.s. niet de meest gerede partij is om hier een beroep op te doen.
4.9.
De kantonrechter overweegt dat [gedaagde sub 1] c.s. door zich te beroepen op artikel 33 lid 2 van de Faillissementswet en door overlegging van de betaalbevestiging voldoende onderbouwd heeft gesteld dat zij de betaling van € 38.745,93 aan Hollands Midden mocht doen. [eiser] heeft hier onvoldoende concrete feiten en omstandigheden tegenover gezet. Door de betaling van [gedaagde sub 1] c.s. aan Hollands Midden is de schuld van [eiser] jegens Hollands Midden met een gelijk bedrag gedaald. Het had op de weg van [eiser] gelegen om toe te lichten waarom dat in de onderhavige situatie niet had mogen gebeuren en waarom [gedaagde sub 1] c.s. dit bedrag nogmaals aan hem moet betalen. [eiser] heeft dit niet gedaan, althans zijn niet onderbouwde stellingen zijn hiertoe niet voldoende.
4.10.
Gelet op het voorgaande is de kantonrechter van oordeel dat de betaling van € 38.745,93 in mindering strekt op de schuld aan [eiser] . Volgens het door [gedaagde sub 1] c.s. overgelegde schema betekent dit dat de schuld van [gedaagde sub 1] c.s. volledig is afgelost en dat er een bedrag van € 3.986,01 teveel is betaald. Dit bedrag kan worden verrekend met de verschuldigde wettelijke rente.
Conclusie
4.11.
De schuld aan [eiser] uit hoofde van de huurkoopovereenkomst is volledig afgelost. De vorderingen van [eiser] worden dan ook afgewezen. Omdat geen veroordeling volgt aan de zijde van [gedaagde sub 1] c.s. kan verder in het midden blijven of naast [achternaam 1-achernaam 2] , de Vennootschap partij is bij de huurkoopovereenkomst.
4.12.
[eiser] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde sub 1] c.s. worden begroot op € 1.802,50 aan salaris gemachtigde (2,5 punten x tarief € 721,00).
In reconventie
4.13.
[gedaagde sub 1] c.s. heeft verschillende verklaringen voor recht gevorderd. Op de zitting van 31 oktober 2019 heeft de gemachtigde van [gedaagde sub 1] c.s. verklaard dat inmiddels een aantal punten door de tijd zijn opgelost. Zij heeft verklaard dat het gebruiksrecht van [eiser] op een gedeelte van het pand inmiddels is afgelopen en dat de discussie over de auto tussen partijen is opgelost. De kantonrechter wijst de gevorderde verklaringen voor recht op deze punten dan ook af. Ter beoordeling van de kantonrechter blijven dan over de gevorderde verklaring voor recht dat [achternaam 1-achernaam 2] partij is bij de huurkoopovereenkomst, de gevorderde verklaring voor recht dat alle betalingen die hebben plaatsgevonden in mindering hebben gestrekt op het verschuldigde en de gevorderde verklaring voor recht dat [achternaam 1-achernaam 2] gerechtigd is de restant huursom ineens te voldoen met veroordeling van [eiser] om over te gaan tot het overhandigen van een bewijs van eigendom zoals bedoeld in de huurkoopovereenkomst, op straffe van een dwangsom.
[achternaam 1-achernaam 2] partij bij de overeenkomst? Ja
4.14.
De kantonrechter stelt vast dat partijen het er over eens zijn dat [achternaam 1-achernaam 2] partij is bij de overeenkomst. De gevorderde verklaring voor recht zal dan ook worden toegewezen.
Alle gedane betalingen strekken in mindering op het verschuldigde? Ja
4.15.
Ook de verklaring voor recht dat alle betalingen in mindering strekken op het verschuldigde zal worden toegewezen. [eiser] heeft gesteld dat de hiervoor in conventie genoemde twee betalingen niet in mindering strekken op het verschuldigde. De kantonrechter is voorbij gegaan aan deze stelling waardoor de gevorderde verklaring voor recht toewijsbaar is.
[gedaagde sub 1] c.s. gerechtigd restant huursom ineens te voldoen? Ja
4.16.
Uit de overwegingen van de kantonrechter in conventie volgt dat de kantonrechter van oordeel is dat [gedaagde sub 1] c.s. gerechtigd was om de gedane betalingen aan Hollands Midden te voldoen. Ook deze gevorderde verklaring voor recht is aldus toewijsbaar.
Veroordeling [eiser] tot verstrekking eigendomsbewijs? Ja
4.17.
De gevorderde veroordeling van [eiser] tot het verstrekken van het eigendomsbewijs als bedoeld in artikel 14 van de huurkoopovereenkomst zal gelet op de conclusie van de kantonrechter in conventie eveneens worden toegewezen. Er is geen aanleiding voor de oplegging van een dwangsom nu niet valt in te zien dat [eiser] zonder deze dwangsom niet aan haar verplichting zal voldoen.
Proceskosten
4.18.
[eiser] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde sub 1] c.s. worden begroot op € 120,00 aan salaris gemachtigde (2 punten x tarief € 120,00 x 1/2 omdat de eis in reconventie voortvloeit uit het verweer in conventie).

5.De beslissing

De kantonrechter:
In conventie
5.1.
wijst de vordering af;
5.2.
veroordeelt [eiser] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [gedaagde sub 1] c.s., tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 1.802,50 aan salaris gemachtigde;
5.3.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
In reconventie
5.4.
verklaart voor recht dat [achternaam 1-achernaam 2] partij is bij de huurkoopovereenkomst;
5.5.
verklaart voor recht dat alle betalingen die hebben plaatsgevonden zoals genoemd in productie 1 van [gedaagde sub 1] c.s. in mindering hebben gestrekt op het verschuldigde uit hoofde van de huurkoopovereenkomst;
5.6.
verklaart voor recht dat dat [achternaam 1-achernaam 2] gerechtigd is de restant huurkoopsom ineens te voldoen, ook indien dit inhoudt dat betaling geschiedt aan Hollands Midden en/of een andere beslag leggende partij en dat deze betaling ertoe leidt dat het in artikel 14 van de huurkoopovereenkomst genoemde gevolg zal intreedt;
5.7.
veroordeelt [eiser] tot het binnen twee dagen nadat hij schriftelijk ter zake de volledige restantbetaling is geïnformeerd, over te gaan tot het overhandigen van een bewijs van eigendom zoals bedoeld in de huurkoopovereenkomst;
5.8.
veroordeelt [eiser] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [gedaagde sub 1] c.s., tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 120,00 aan salaris gemachtigde;
5.9.
verklaart dit vonnis voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad;
5.10.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.M.G. de Weerd, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 4 maart 2020.