ECLI:NL:RBMNE:2020:900

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
10 maart 2020
Publicatiedatum
9 maart 2020
Zaaknummer
C/16/496777/ KG ZA 20-55
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van vorderingen tot verbod op uitlatingen en rectificatie in kort geding tussen ex-partners

In deze zaak, die op 10 maart 2020 door de Rechtbank Midden-Nederland is behandeld, heeft eiseres een kort geding aangespannen tegen gedaagde, haar ex-partner, met als doel hem te verbieden negatieve uitlatingen over haar te doen op sociale media. Eiseres stelt dat gedaagde op zijn Facebookaccount een bericht heeft geplaatst dat haar reputatie schaadt en dat zij zich geïntimideerd voelt door zijn WhatsApp-berichten. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat gedaagde niet is verschenen en dat de dagvaarding aan de wettelijke vereisten voldoet, waardoor verstek wordt verleend.

De rechter heeft de vorderingen van eiseres echter afgewezen. De voorzieningenrechter overweegt dat de vorderingen te algemeen zijn geformuleerd en dat het recht op vrijheid van meningsuiting van gedaagde zwaarder weegt dan het recht van eiseres op bescherming van haar goede naam en privacy. De uitlatingen van gedaagde zijn feitelijk van aard en bevatten geen beledigende taal. Bovendien is het Facebookbericht inmiddels verwijderd op verzoek van de advocaat van eiseres. De rechter concludeert dat er onvoldoende grond is om de gevraagde verboden en rectificatie op te leggen, en wijst ook de gevorderde dwangsommen en kostenveroordeling af.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/496777 / KG ZA 20-55
Vonnis in kort geding van 10 maart 2020
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. A.P. van Stralen te Utrecht,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
niet verschenen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties;
  • de mondelinge behandeling.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Eiseres en gedaagde hebben tot 2012 een affectieve relatie gehad.
2.2.
Uit deze relatie is op [2011] in [geboorteplaats] de minderjarige [minderjarige] geboren.
2.3.
Gedaagde heeft [minderjarige] erkend.
2.4.
Eiseres is belast met het eenhoofdig gezag over [minderjarige] .
2.5.
Er is sprake van een verstoorde verhouding tussen eiseres en gedaagde. Een bemiddelingstraject bij Youké is mislukt.
2.6.
Gedaagde en [minderjarige] zien elkaar iedere woensdagmiddag. Gedaagde vindt dit veel te weinig en wil [minderjarige] meer zien dan één woensdagmiddag in de week.
2.7.
Gedaagde heeft op 29 december 2019 een bericht geplaatst op zijn Facebookaccount met daarin een oproep aan het netwerk van eiseres om haar aan te spreken op haar gedrag en haar er toe te bewegen de zorg over [minderjarige] met hem, gedaagde, te delen. Op last van de advocaat van de eiseres heeft gedaagde dit bericht inmiddels verwijderd.
2.8.
Ook heeft gedaagde eiseres WhatsApp berichten gestuurd over het delen van de opvoeding van [minderjarige] .

3.De vordering

3.1.
Eiseres verzoekt de voorzieningenrechter om gedaagde bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
I. primair, te verbieden om publieke uitlatingen te doen over haar op sociale media, dan wel via andere media;
II. subsidiair, te verbieden om negatieve publieke uitlatingen te doen over haar op sociale media, dan wel via andere media;
III. te bevelen om binnen 24 uur na dit vonnis gedurende vier weken op Facebook de volgende rectificatie te plaatsen:
Geachte lezer,
Hierbij kom ik terug op eerder gedane mededelingen inzake mijn contact met mijn kind. Ik realiseer mij dat ik u op het verkeerde been heb gezet, door de schuld van het ontbreken van dit contact bij de moeder te leggen. Ik ben daar zelf aandeel in en ondanks inspanningen van de moeder om 8 maanden met mij in gesprek hierover te gaan, is het niet gelukt om tot een uitgebreidere regeling te komen. Dit komt met name door mijn eigen opstelling.
Daarnaast vordert eiseres dat de voorzieningenrechter dwangsommen verbindt aan overtredingen van de toegewezen verboden c.q. het gebod en gedaagde veroordeelt in de kosten van deze procedure.
3.2.
Eiseres is van oordeel dat het door gedaagde op Facebook geplaatste bericht een aanval is op haar met de bedoeling om haar als moeder/persoon en professional te schaden. Verder voelt zij zich geïntimideerd en gechanteerd door de inhoud van de WhatsApp berichten.

4.De beoordeling

4.1.
Indien een gedaagde niet ter terechtzitting verschijnt en de bij de wet voorgeschreven formaliteiten zijn bij de dagvaarding in acht genomen zal verstek tegen de gedaagde worden verleend en de vordering worden toegewezen, tenzij deze vordering de voorzieningenrechter onrechtmatig of ongegrond voorkomt.
4.2.
Bij de dagvaarding zijn de bij de wet voorgeschreven formaliteiten in acht genomen, zodat het gevraagde verstek zal worden verleend.
4.3.
Het gevorderde zal echter worden afgewezen omdat de vorderingen de voorzieningenrechter onrechtmatig of ongegrond voorkomen. De voorzieningenrechter overweegt daartoe als volgt.
4.4.
Het onder I en II gevorderde is om te beginnen zeer algemeen geformuleerd. Eiseres vordert immers een niet in tijd en omvang beperkt verbod op uitlatingen over haar. In feite vordert zij een vorm van censuur. Hiermee vraagt zij om een beperking van een grondrecht van gedaagde. Op grond van artikel 10 van het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM) komt aan een ieder het recht op vrijheid van meningsuiting (waaronder het plaatsen van berichten op social media) toe. Een dergelijk recht kan slechts worden beperkt indien dit bij de wet is voorzien en noodzakelijk is in een democratische samenleving bijvoorbeeld ter bescherming van de goede naam en de rechten van anderen (artikel 10 lid 2 EVRM). Van een beperking die bij de wet is voorzien is sprake, wanneer de uitlatingen onrechtmatig zijn in de zin van artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek (BW), omdat deze een ongerechtvaardigde inbreuk opleveren op de goede naam of privacy van eiseres.
4.5.
Van dit laatste zou sprake kunnen zijn als het recht van eiseres op bescherming van haar goede naam en privacy zwaarder weegt dan het recht op vrijheid van meningsuiting van gedaagde. Bij de beoordeling of dit het geval is moeten de wederzijdse belangen worden afgewogen. Bij deze afweging dienen alle omstandigheden van het geval te worden betrokken. Het oordeel dat een van beide rechten, na weging van de belangen zwaarder weegt dan het andere recht brengt mee dat de inbreuk op het ander recht gerechtvaardigd is.
4.6.
De voorzieningenrechter stelt vast dat de uitlating die gedaagde heeft gedaan alleen heeft gestaan op zijn eigen Facebook pagina. In deze eenmalige uitlating op Facebook en ook in door hem aan eiseres gerichte Whatsapp-berichten beklaagt gedaagde zich erover dat eiseres hem het recht op meer omgang met zijn zoon [minderjarige] ontzegt. Die klacht is feitelijk niet onjuist. Dat de omgang tussen gedaagde en [minderjarige] beperkt is vindt steun in de feiten. Uit de stukken blijkt immers dat gedaagde in ieder geval vanaf 2017 tevergeefs bezig is geweest om een gelijke verdeling van zorgtaken over [minderjarige] te verkrijgen. Ook een hulpverleningstraject bij Youké heeft niets opgeleverd. Eiseres en gedaagde verschillen van mening over wie debet is aan de situatie.
4.7.
Het facebookbericht dat gedaagde heeft geplaatst raakt aan de privacy van eiseres, maar ook aan de privacy en het recht op gezinsleven van gedaagde zelf en dat van zijn zoon. De voorzieningenrechter is van oordeel dat gedaagde zijn visie op de situatie niet mag worden ontzegd. Ook niet het delen van die visie op zijn eigen Facebookpagina of via de WhatsApp. Daarbij vindt de voorzieningenrechter het van belang dat de uitlatingen feitelijk van aard zijn en geen grof of beledigend taalgebruik bevatten. Inmiddels is het bericht van Facebook verwijderd op last van de advocaat van eiseres. Hoewel gedaagde zich moet afvragen of het doen van uitlatingen op Facebook de juiste weg is om tot een oplossing te komen in deze voor zowel eiseres en gedaagde lastige en pijnlijke familierechtelijke kwestie acht de voorzieningenrechter de uitlatingen van gedaagde niet onrechtmatig. Onder deze omstandigheden is er dus onvoldoende aanleiding voor toewijzing van het gevorderde onder I en II.
4.8.
Om dezelfde reden ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor het plaatsten van de door eiseres gevorderde rectificatie. Daarbij zou deze rectificatie de gedaagde dwingen tot het doen van de uitlating dat het ontbreken van meer contact met zijn zoon komt door zijn eigen opstelling. Op grond van de stukken acht de voorzieningenrechter niet aannemelijk dat gedaagde dat ook daadwerkelijk vindt, integendeel. De voorzieningenrechter komt ook niet tot dit oordeel. Het lijkt er veeleer op dat het ontbreken van meer contact met name zijn oorzaak vindt in de slechte communicatie tussen partijen en het feit dat eiseres met het eenhoofdig gezag de omvang van het contact kan bepalen.
4.9.
Nu de vorderingen onder I, II en III worden afgewezen, komt ook de gevorderde dwangsom niet voor toewijzing in aanmerking en ontbreekt de grondslag voor een kostenveroordeling.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
verleent verstek tegen de niet verschenen gedaagde,
5.2.
wijst de vorderingen af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.A.T. Engbers en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van mr. D. Dijs, de griffier, op 10 maart 2020.