Uitspraak
2.Beoordeling
3.Beslissing
[betrokkene], geboren op [1936] te [geboorteplaats] ,
Rechtbank Midden-Nederland
Op 14 februari 2020 heeft de Rechtbank Midden-Nederland een beschikking gegeven inzake de machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling van een betrokkene, geboren in 1936, die verblijft in een zorginstelling. Het verzoek tot deze machtiging werd ingediend door het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) op 12 februari 2020. Tijdens de mondelinge behandeling op dezelfde dag heeft de betrokkene verklaard dat zij het moeilijk vindt dat haar man ziek is en dat zij bij hem wil zijn. De advocaat van de betrokkene heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De specialist ouderengeneeskundige heeft verklaard dat de betrokkene niet meer voor zichzelf kan zorgen en dat de situatie thuis niet houdbaar is. De dochters van de betrokkene hebben ook aangegeven dat de zorg voor hun moeder niet meer door hun vader kan worden geboden. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake is van onmiddellijk dreigend ernstig nadeel, veroorzaakt door de psychogeriatrische aandoening van de betrokkene, namelijk de ziekte van Alzheimer. Dit heeft geleid tot ernstige verwaarlozing.
De rechtbank oordeelt dat de voortzetting van de inbewaringstelling noodzakelijk is om het ernstig nadeel te voorkomen. Ondanks het verzet van de betrokkene tegen haar verblijf in de zorginstelling, is de rechtbank van mening dat de nodige zorg niet thuis kan worden geboden. De machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling is verleend voor de duur van zes weken, tot en met 27 maart 2020. De beschikking is mondeling gegeven door rechter V.M.M. van Amstel en schriftelijk uitgewerkt op 21 februari 2020. Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.