ECLI:NL:RBMNE:2020:963

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 januari 2020
Publicatiedatum
16 maart 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 3560
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de inburgeringstermijn van een toegelaten vluchteling met medische klachten

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 17 januari 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser, een toegelaten vluchteling, en de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. De eiser had een boete van € 100,- opgelegd gekregen wegens het niet tijdig voldoen aan de inburgeringsplicht. De eiser had zijn inburgeringsdiploma pas op 24 september 2018 behaald, terwijl hij inburgeringsplichtig was vanaf 20 januari 2014. De termijn was door de verweerder verlengd tot 26 oktober 2017, maar de eiser had niet de vereiste diploma's behaald. De eiser stelde dat medische omstandigheden, waaronder trauma's uit zijn asielprocedure, een verlenging van de inburgeringstermijn rechtvaardigden.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser onvoldoende medische informatie heeft aangeleverd om zijn verzoek tot verlenging van de termijn te onderbouwen. De verweerder had medisch advies gevraagd aan Argonaut, maar het advies concludeerde dat er geen uitspraak kon worden gedaan over de medische situatie van de eiser, omdat hij niet voldoende informatie had verstrekt. De rechtbank oordeelde dat het aan de eiser was om de benodigde medische informatie te verstrekken en dat de verweerder niet onzorgvuldig had gehandeld door geen verdere informatie te verzamelen.

De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard, omdat niet was aangetoond dat de eiser geen verwijt kon worden gemaakt voor de overschrijding van de inburgeringstermijn. De rechtbank heeft de beslissing van de verweerder om de boete op te leggen en de terugbetaling van het geleende geld te handhaven, bevestigd. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/3560

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 januari 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. G.J. Dijkman),
en

de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, verweerder

(gemachtigde: mr. B.C. Rots).

Procesverloop

Bij besluit van 21 mei 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser een boete opgelegd van € 100,- wegens het niet tijdig voldoen aan de inburgeringsplicht. Omdat eiser niet op tijd is ingeburgerd, moet hij ook het door hem geleende geld ter hoogte van € 5.062,06 aan verweerder terugbetalen.
Bij besluit van 15 augustus 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 december 2019. Eiser is, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Eiser is met ingang van 20 januari 2014 inburgeringsplichtig. Dit betekent dat hij drie jaar na die datum zijn inburgeringsexamen moet hebben behaald. Verweerder heeft deze termijn verlengd met 40 weken tot 26 oktober 2017. Eiser heeft echter op 26 oktober 2017 niet de vereiste diploma’s behaald. Pas op 24 september 2018 heeft hij zijn inburgeringsdiploma behaald. Verweerder vindt dat eiser voor de overschrijding van de termijn een verwijt kan worden gemaakt. Eiser heeft echter medische omstandigheden naar voren gebracht die volgens hem verlenging van de inburgeringstermijn rechtvaardigen. Verweerder heeft daarom medisch advies gevraagd aan Argonaut. Argonaut heeft een adviesrapportage opgesteld en geconcludeerd dat er geen uitspraak kan worden gedaan over de medische situatie van eiser in de inburgeringsperiode, omdat eiser onvoldoende informatie daarover heeft aangeleverd. Verweerder heeft vervolgens geconcludeerd dat er geen aanleiding bestaat om de termijn voor inburgering te verlengen en heeft aan eiser een boete opgelegd ter hoogte van € 100,- . Eiser moet ook het voor de inburgering geleende geld aan verweerder terugbetalen.
Eiser is het hiermee niet eens. Hij vindt dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld omdat hij niet voldoende informatie heeft verzameld over de door hem gestelde medische klachten. Verweerder stelt dat hij informatie heeft opgevraagd, maar dat staat volgens eiser niet vast. Verweerder had eiser ervan op de hoogte moeten stellen dat op zijn verzoek om informatie bij de behandelaar geen reactie is gekomen, zodat hij zelf actie kon ondernemen. Het bestreden besluit moet daarom worden vernietigd.
De rechtbank volgt eiser niet in dit standpunt.
Uit de gedingstukken blijkt dat verweerder medische informatie heeft opgevraagd bij de door eiser zelf genoemde arts, [A] . [A] is (of was) werkzaam bij het instituut voor Mensenrechten en Medisch Onderzoek (iMMO). Aan hem zijn bij brief van 5 juni 2018 en 11 oktober 2018 vragen gesteld over de medische situatie van eiser. In antwoord op dit verzoek heeft een juridische medewerker van het iMMO op 15 oktober 2018 geantwoord dat eiser alleen op 28 augustus 2013 een eenmalig onderzoek heeft ondergaan bij iMMO, waarbij is onderzocht of er een causaal verband was vast te stellen tussen zijn medische klachten en wat hij stelt te hebben meegemaakt in zijn land van herkomst. Dit was nodig in het kader van de asielprocedure van eiser. Er is dus geen behandelrelatie tussen iMMO/ [A] en eiser. Bij de brief is de rapportage van [A] van 30 oktober 2013 gevoegd. De vragen die zijn gesteld over de medische situatie van eiser in de inburgeringsperiode zijn dus niet beantwoord.
De rechtbank vindt niet dat verweerder onvoldoende onderzoek en navraag heeft gedaan en dat hij eiser op de hoogte had moeten brengen van het ontbreken van antwoorden op de gestelde vragen. Het ligt op de weg van eiser om de benodigde medische informatie te geven aan verweerder. Bijvoorbeeld door aan te geven bij wie hij nu onder behandeling is of ten tijde van belang onder behandeling was. Het is aan eiser om aan te tonen dat het hem niet te verwijten valt dat hij een langere periode nodig heeft gehad om in te burgeren. Eiser had in bezwaar of in beroep, nadat hij ervan op de hoogte was geraakt dat verweerder onvoldoende informatie had, alsnog stukken kunnen overleggen die inzicht zouden kunnen geven over zijn medische situatie in de periode van inburgering. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
Verweerder heeft de besluitvorming op het rapport van Argonaut mogen baseren. Verweerder heeft terecht een boete opgelegd. Eiser is te laat ingeburgerd en niet is gebleken dat hem daarvan geen verwijt kan worden gemaakt.
Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.A. Banga, rechter, in aanwezigheid van mr. M.E.C. Bakker, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 januari 2020.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.