ECLI:NL:RBMNE:2020:981

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
13 februari 2020
Publicatiedatum
16 maart 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 2346
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep wegens overlijden eiser en onduidelijkheid over erfgenamen

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 13 februari 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure. Eiser, die voor het laatst woonachtig was in [woonplaats], had beroep ingesteld tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Stichtse Vecht. Dit besluit, genomen op 27 november 2018, hield in dat eiser een bouwstop werd opgelegd en dat hij een last onder dwangsom kreeg opgelegd van € 20.000,- voor verdere bouwwerkzaamheden op zijn perceel. Eiser had bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar dit werd ongegrond verklaard in een besluit van 1 mei 2019.

Echter, tijdens de procedure heeft de rechtbank op 30 januari 2020 bericht ontvangen van [A], de zoon van eiser, dat eiser op 19 januari 2020 was overleden. De erfgenamen wilden de beroepszaak voortzetten, maar de rechtbank had een notariële verklaring van erfrecht nodig om te bepalen wie de erfgenamen waren en wie bevoegd was om namens hen op te treden. Tijdens de zitting op 13 februari 2020 zijn twee zonen van eiser verschenen, maar de gevraagde verklaring was niet overlegd.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat zonder de notariële verklaring niet kan worden vastgesteld wie de erfgenamen zijn en wie hen kan vertegenwoordigen in deze procedure. Daarom heeft de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaard. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/2346

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

13 februari 2020 in de zaak tussen

[eiser] , in leven voor het laatst wonende te [woonplaats] , eiser,

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Stichtse Vecht, verweerder
(gemachtigde: mr. M.P. van Asch).

Procesverloop

Bij besluit van 27 november 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser een bouwstop opgelegd. Ook heeft verweerder aan eiser een last onder dwangsom opgelegd, die inhoudt dat eiser geen verdere bouwwerkzaamheden op het perceel [adres] te
[woonplaats] mag verrichten. De dwangsom bedraagt een bedrag van € 20.000,- ineens.
Bij besluit van 1 mei 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 30 januari 2020 heeft [A] (zoon van eiser) de rechtbank meegedeeld dat eiser op 19 januari 2020 is overleden en dat de erven de beroepszaak willen voortzetten.
Op 3 februari 2020 heeft de griffier [A] telefonisch verzocht een notariële verklaring van erfrecht aan de rechtbank te sturen om te kunnen beoordelen wie de erfgenamen van eiser zijn en wie er bevoegd is om namens de erfgenamen op te treden in deze beroepsprocedure.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 februari 2020. Op de zitting zijn twee zonen van eiser, [A] en [B] , verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.

Overwegingen

De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
Zoals onder het procesverloop vermeld, heeft de griffier [A] verzocht een notariële verklaring van erfrecht aan de rechtbank te sturen. De rechtbank heeft deze verklaring niet ontvangen. [A] heeft op de zitting toegelicht deze verklaring niet te hebben en dus niet aan de rechtbank te kunnen overleggen. Gelet hierop kan de rechtbank niet juridisch vaststellen of er erfgenamen van eiser zijn en, zo ja, wie er bevoegd is om namens hen op te treden. De machtiging van de moeder van [A] om namens haar op te treden, verandert hier niets aan. Er kan dus geen sprake zijn van voortzetting van de beroepszaak door de erven van eiser. De rechtbank zal het beroep daarom niet-ontvankelijk verklaren. Er bestaat geen aanleiding voor proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.M.T. Bouwman-Everhardus, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 februari 2020.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.