ECLI:NL:RBMNE:2021:1003

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 maart 2021
Publicatiedatum
12 maart 2021
Zaaknummer
UTR 19/4232
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering Wajong-uitkering en beoordeling arbeidsparticipatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 4 maart 2021 uitspraak gedaan in een geschil over de weigering van een Wajong-uitkering aan eiseres, die lijdt aan een autismespectrumstoornis. Eiseres, geboren in 1986, heeft in 2018 een Wajong-uitkering aangevraagd, maar haar aanvraag werd afgewezen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) op basis van een rapport van de verzekeringsarts. Het UWV stelde dat eiseres op haar 18e verjaardag en in de vijf jaren daarna geen duurzaam gebrek aan arbeidsmogelijkheden had.

Eiseres maakte bezwaar tegen deze beslissing, maar het UWV verklaarde het bezwaar ongegrond. Tijdens de zitting op 9 oktober 2020 werd duidelijk dat het UWV geen onderscheid had gemaakt in de gezondheidstoestand van eiseres op de verschillende beoordelingsmomenten die de Wajong 2015 voorschrijft. De rechtbank oordeelde dat het UWV onvoldoende zorgvuldig had gemotiveerd dat eiseres mogelijkheden had tot arbeidsparticipatie op de relevante momenten. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg het UWV op om binnen acht weken opnieuw te beslissen over de Wajong-aanvraag van eiseres, met inachtneming van de uitspraak.

De rechtbank oordeelde dat het UWV ook moet beoordelen of eiseres in de periode van 31 januari 2013 tot en met 31 januari 2018 geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie had. Daarnaast werd het UWV veroordeeld in de proceskosten van eiseres en moest het het betaalde griffierecht vergoeden. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie, vooral in het licht van de gezondheidstoestand van de aanvrager.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Amersfoort
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/4232

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 maart 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. I. Rhodes),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: M.E. Buter).

Inleiding

1. Eiseres is geboren op [1986] en werd 18 jaar op [2004] . In 2018 is bij eiseres een autismespectrumstoornis vastgesteld. Al sinds haar jeugd ervaart eiseres klachten die passen bij deze diagnose. De pogingen van eiseres om zich aan te passen en, ondanks haar stoornis, een normaal leven te leiden hebben geleid tot diverse psychische problemen, waaronder een depressieve stoornis. Inmiddels ondergaat eiseres hiervoor een intensieve behandeling.
2. De diagnose was voor eiseres aanleiding om op 28 september 2018 een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) aan te vragen. Met het besluit van 18 december 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder geweigerd om aan eiseres een Wajong-uitkering toe te kennen. Verweerder heeft zich daarvoor gebaseerd op het rapport van de primaire verzekeringsarts waaruit volgt dat er bij eiseres op haar 18e verjaardag of binnen vijf jaar daarna geen sprake was van het duurzaam ontbreken van arbeidsmogelijkheden.
3. Eiseres heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Met de beslissing op bezwaar van 13 september 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Verweerder heeft zich daarvoor gebaseerd op rapporten van zijn verzekeringsarts bezwaar en beroep en arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
4. Het beroep van eiseres is behandeld op de zitting van 9 oktober 2020. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar vader en haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
5. Tijdens de zitting is met partijen vastgesteld dat verweerder bij de beoordeling van de aanvraag geen duidelijk onderscheid heeft gemaakt in de gezondheidstoestand van eiseres op de verschillende beoordelingsmomenten die volgen uit de Wajong 2015. Verweerder heeft daarom verzocht om de zaak aan te houden zodat hij in de gelegenheid kan worden gesteld om deze toets alsnog uit te voeren. Met de brief van 17 november 2020 heeft verweerder een aanvullend rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 28 oktober 2020 overgelegd. Eiseres heeft hierop met de brief van 3 december 2020 gereageerd. Vervolgens heeft de rechtbank partijen met de brief van 22 december 2020 gevraagd of zij toestemming geven voor het sluiten van het onderzoek zonder nadere zitting. De rechtbank heeft van partijen geen reactie ontvangen. Op 22 januari 2021 heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Toetsingskader
6. Artikel 1a:1, eerste lid en tweede lid, van de Wajong 2015 onderscheidt vier verschillende beoordelingsmomenten waarop verweerder de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie van een ingezetene moet beoordelen en op basis waarvan kan worden vastgesteld of een ingezetene als jonggehandicapte in de zin van de Wajong 2015 wordt aangemerkt. Het gaat om de volgende beoordelingsmomenten.
Had de ingezetene duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie:
  • op de achttiende verjaardag (artikel 1a:1, eerste lid, onder a), of
  • in de vijf jaren na de achttiende verjaardag indien het ontbreken van mogelijkheden tot arbeidsparticipatie voortkomt uit dezelfde oorzaak en de ingezetene op de achttiende verjaardag beperkingen ondervond als gevolg van die ziekteoorzaak (artikel 1a:1, tweede lid), of
  • op een moment na de achttiende verjaardag indien de ingezetene in het jaar onmiddellijk voorafgaand aan dat moment tenminste gedurende zes maanden studerende was (artikel 1a:1, eerste lid, onder b), of
  • in de vijf jaren daarna indien het ontbreken van mogelijkheden tot arbeidsparticipatie voortkomt uit dezelfde oorzaak en op het moment als bedoeld in artikel 1a:1, eerste lid, onder b de ingezetene beperkingen ondervond als gevolg van die ziekteoorzaak (artikel 1a:1, tweede lid).
7. Of er mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zijn beoordeelt verweerder aan de hand van de voorwaarden die zijn opgenomen in artikel 1a, aanhef en eerste lid, van het Schattingsbesluit. Daaruit volgt dat een betrokkene geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie, zoals bedoeld in artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong 2015, heeft indien hij:
geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie;
niet over basale werknemersvaardigheden beschikt;
niet aaneengesloten kan werken gedurende tenminste een periode van een uur; of
niet ten minste vier uur per dag belastbaar is, tenzij hij ten minste twee uur per dag belastbaar is en in staat is per uur ten minste een bedrag te verdienen dat gelijk is aan het minimumloon per uur.
Toepassing op deze zaak
8. Eiseres voert aan dat verweerder in het bestreden besluit ten onrechte niet heeft beoordeeld of zij mogelijkheden had tot arbeidsparticipatie op de verschillende beoordelingsmoment die volgen uit de Wajong 2015. Volgens eiseres had zij in ieder geval geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie in de vijf jaren na afronding van haar studie, zodat zij alsnog als jonggehandicapte moet worden aangemerkt. Eiseres heeft op de zitting toegelicht dat haar mogelijkheden tot arbeidsparticipatie in dat kader door verweerder in ieder geval beoordeeld moeten worden tot en met 31 januari 2018. Eiseres heeft haar standpunt ook in beroep onderbouwd met medische informatie.
9. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in het bestreden besluit en de daaraan ten grondslag liggende medische- en arbeidskundige rapporten, onvoldoende zorgvuldig beoordeeld of eiseres in de vijf jaren na afronding van haar studie mogelijkheden had tot arbeidsparticipatie. De verzekeringsarts bezwaar en beroep, Hekkelman, beoordeelt in zijn ongedateerde rapport of eiseres tenminste een uur aaneengesloten een taak kan verrichten en of zij gemiddeld vier uur per dag actief kan zijn. Hekkelman stelt in zijn rapport vast dat eiseres op haar achttiende verjaardag al bekend was met de autismespectrumstoornis, of in ieder geval met verschijnselen daarvan. Omdat eiseres ten tijde van haar achttiende verjaardag en in de vijf jaren daarna heeft gestudeerd en heeft gewerkt had eiseres op dat moment mogelijkheden tot arbeidsparticipatie. Vervolgens stelt Hekkelman dat beoordeeld moet worden of eiseres gedurende haar studie en het eerste half jaar daarna mogelijkheden had tot arbeidsparticipatie. Volgens Hekkelman had eiseres in deze periode wel mogelijkheden tot arbeidsparticipatie gelet op de werk- en studie activiteiten die zij in deze periode heeft verricht. Het aanvullend rapport van Hekkelman van 28 oktober 2020 leidt niet tot een andere beoordeling. Met zijn beoordeling van de arbeidsmogelijkheden van eiseres tijdens haar studie en in het eerste half jaar daarna geeft verweerder een onjuiste invulling aan de te onderscheiden beoordelingsmomenten in de Wajong 2015. Als de ingezetene heeft gestudeerd en binnen een half jaar daarna beperkingen ondervindt als gevolg van ziekte of gebrek maar op dat moment nog niet wordt aangemerkt als jonggehandicapte dan moet worden beoordeeld of de ingezetene in de vijf jaren daarna op enig moment geen arbeidsmogelijkheden had. Vaststaat dat eiseres al sinds haar achttiende verjaardag, en dus ook in de jaren daarna, beperkingen ondervond. Eiseres heeft gestudeerd in de periode van 1 september 2004 tot en met 31 juli 2012. In het licht van het in rechtsoverweging 6 beschreven toetsingskader betekent dit dat verweerder ook moet beoordelen of eiseres op enig moment geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie had in de periode van 31 januari 2013 tot en met 31 januari 2018. In de medische- en arbeidskundige rapporten die verweerder aan zijn besluitvorming ten grondslag heeft gelegd is niet inzichtelijk beoordeeld of eiseres in deze periode mogelijkheden tot arbeidsparticipatie had. Daarbij neemt de rechtbank in overweging dat uit de door eiseres ingebrachte medische informatie af te leiden valt dat haar gezondheidstoestand in 2016/ 2017 duidelijk is verslechterd. Dit betekent dat de beroepsgrond slaagt.
10. Uit het voorgaande volgt dat verweerder niet voldoende zorgvuldig heeft gemotiveerd dat eiseres mogelijkheden had tot arbeidsparticipatie op de verschillende beoordelingsmomenten die de Wajong 2015 onderscheidt. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigd het bestreden besluit van 13 september 2019.
11. De rechtbank moet vervolgens beoordelen welke consequenties zij moet verbinden aan de vernietiging van het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding om zelf in deze zaak te voorzien, omdat verweerder opnieuw moet beoordelen of eiseres recht heeft op een Wajong-uitkering. Verweerder zal daarom, met inachtneming van het bepaalde in deze uitspraak, een nieuw besluit moeten nemen over het recht van eiseres op een Wajong-uitkering. Hiervoor moet verweerder in ieder geval beoordelen of eiseres mogelijkheden had tot arbeidsparticipatie in de periode van 31 januari 2013 tot en met 31 januari 2018. Indien verweerder tot de conclusie komt dat eiseres op enig moment in deze periode geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie had, dan dient verweerder vervolgens inzichtelijk te maken en volgens het daartoe ontworpen stappenplan te motiveren of het ontbreken van de arbeidsmogelijkheden ook duurzaam is. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van acht weken na verzending van deze uitspraak.
12. Eiseres voert verder nog aan dat zij in de periode vanaf haar achttiende verjaardag tot juli 2016 weliswaar heeft gewerkt en gestudeerd, maar dat dit een negatief effect had op haar gezondheid zodat haar klachten alleen maar zijn verergerd. Eiseres heeft medische informatie ingebracht ter onderbouwing van haar standpunt. Verweerder moet volgens eiseres daarom de beoordeling van haar mogelijkheden tot arbeidsparticipatie niet alleen baseren op de feitelijke situatie, maar ook op de vraag of het gebruik maken van de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie ook preventief verantwoord is.
13. De rechtbank overweegt dat zij verweerder in het verkort proces-verbaal van de zitting heeft verzocht om in te gaan op de vraag of de gevolgen van werken en studeren op de klachten en het ziektebeeld moeten worden betrokken bij de beoordeling van de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie van eiseres. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder met het aanvullend rapport van Hekkelman van 28 oktober 2020 zijn standpunt op deze grond van eiseres onvoldoende inzichtelijk gemotiveerd. In de nieuwe beslissing op bezwaar dient verweerder daarom gemotiveerd in te gaan op deze grond van eiseres. De rechtbank geeft verweerder daarbij in overweging dat in het Compendium Participatiewet handvatten zijn opgenomen om de invloed van persoonlijke en externe factoren te betrekken bij de beoordeling van de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie.
Proceskostenveroordeling
14. Omdat het beroep van eiseres gegrond is, bestaat aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 1.068,- (1 punt voor het indienen van een beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 534,- en een wegingsfactor 1).
15. Uit de gegrondverklaring van het beroep volgt dat verweerder aan eiseres het betaalde griffierecht van € 47,- dient te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op om binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak opnieuw op het bezwaar te beslissen met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.068,-.
- bepaalt dat verweerder aan eiseres het betaalde griffierecht van € 47,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.E.H.G. Visser, rechter, in aanwezigheid van mr. C.H. Verweij, griffier. De beslissing is uitgesproken op 4 maart 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl. De griffier is niet in de gelegenheid de uitspraak te ondertekenen.
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.