ECLI:NL:RBMNE:2021:1018

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 maart 2021
Publicatiedatum
15 maart 2021
Zaaknummer
16/149598-20 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met psychische stoornis als factor

Op 15 maart 2021 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 25-jarige man uit Utrecht, die op 7 juni 2020 zijn vriend meerdere malen met een mes heeft gestoken. De verdachte verkeerde op dat moment in een psychose. De rechtbank oordeelde dat, hoewel de verdachte opzet had om zijn vriend te doden, zijn psychische toestand hem niet strafbaar maakte. Deskundigen concludeerden dat de verdachte lijdt aan een bipolaire I-stoornis met psychotische symptomen, die zijn gedragingen op de bewuste nacht volledig bepaalde. De rechtbank besloot de verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging, omdat hij al in een kliniek werd behandeld onder een zorgmachtiging. De rechtbank wees de schadevergoeding van de benadeelde partij toe, die als gevolg van de steekpartij materiële en immateriële schade had geleden. De totale schadevergoeding werd vastgesteld op € 6.691,09, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de datum van het delict.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/149598-20 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 15 maart 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1996] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres:
[adres] te [woonplaats] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 1 maart 2021. De verdachte is in persoon verschenen en heeft zich ter terechtzitting laten bijstaan door
mr. M.K.J. Dikkerboom, advocaat te Utrecht.
De raadsvrouw van benadeelde partij [slachtoffer] , mr. S. Marjanovic, was eveneens ter terechtzitting aanwezig.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. A.C.M. Beneken en van wat verdachte, zijn raadsvrouw en de raadsvrouw van de benadeelde partij naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
primair
op 7 juni 2020 te Utrecht heeft geprobeerd om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven door hem met een keukenmes in zijn gezicht, hoofd, handen, armen, rug en borst te snijden en te steken;
subsidiair
op 7 juni 2020 te Utrecht [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht door hem met een keukenmes in zijn gezicht, hoofd, handen, armen, rug en borst te snijden en te steken;
meer subsidiair
op 7 juni 2020 te Utrecht heeft geprobeerd om [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door hem met een keukenmes in zijn gezicht, hoofd, handen, armen, rug en borst te snijden en te steken;
meest subsidiair
op 7 juni 2020 te Utrecht [slachtoffer] heeft mishandeld, door hem met een keukenmes in zijn gezicht, hoofd, handen, armen, rug en borst te snijden en te steken.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de primair ten laste gelegde poging tot doodslag wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft integrale vrijspraak bepleit, omdat de opzet niet bewezen kan worden, aangezien verdachte ten tijde van het ten laste gelegde in een psychose verkeerde.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Bewijsmiddelen [1]
Aangever [slachtoffer] heeft onder meer het volgende verklaard, zakelijk weergegeven.
Zondag 7 juni 2020 werd ik omstreeks 1.35 uur gebeld door [verdachte] . Ik hoorde [verdachte] zeggen dat het niet goed ging met hem
. [2]
Ik heb vervolgens met [verdachte] afgesproken hem tegemoet te fietsen, bij het station Terwijde kwam ik hem tegen. Hierna zijn wij naar zijn woning gegaan.
Op enig moment zag ik dat [verdachte] uit bed stapte en naar een kastje toe liep. Het leek alsof [verdachte] wat zocht. Ik vroeg aan [verdachte] heel rustig wat hij zocht en of ik hem kon helpen. Toen ik dat had gezegd is hij gelijk naar de keuken gelopen en trok de la open waar de messen in lagen. Vervolgens zag ik dat [verdachte] een mes pakte. Ik heb toen gelijk geprobeerd om dat mes af te pakken met mijn handen en zat er gelijk boven op. Ik zag dat [verdachte] heel snel zijn hand waarmee hij het mes vasthield terug trok en mij begon te steken. Ik heb mijn handen en mijn armen als schild gebruikt om de steken te blokken.
Toen [verdachte] steekbewegingen maakte liep ik achteruit en struikelde ik en viel ik op de bank van [verdachte] . [verdachte] is vervolgens boven op mij gaan zitten. [verdachte] heeft toen twee keer op mijn gezicht gestoken. Ik schreeuwde toen naar [verdachte] . Ik vroeg aan hem “Waarom doe je dit, waarom doe je dit". Waarna ik [verdachte] tegen mij hoorde zeggen: "lk moet dit [3] doen". Ik was echt bang dat ik dood ging. Het leek alsof iemand tegen hem zei dat hij dit moest doen, dat hij mij moest vermoorden. Het was wel zo alsof hij mij aan het vermoorden was. (…) Ik dacht echt dat ik het leven ging verlaten als [verdachte] niet bij zinnen kwam. [4]
Verbalisant [verbalisant 1] heeft onder andere het volgende verklaard, zakelijk weergegeven.
Op zondag 7 juni 2020, omstreeks 5.52 uur kwam ik ter plaatse op het [straat] te [woonplaats] .
(…) Ik liep vervolgens in de richting van de persoon op de galerij en vertelde hem dat hij zijn handen moest laten zien. Ik hoorde hem zeggen: "Ik heb hem gestoken.". [5] (...) Na een aantal maal gevraagd te hebben naar zijn naam en geboortedatum gaf hij op te zijn: [verdachte] , [1996] te [geboorteplaats] . [6]
Verbalisant [verbalisant 2] heeft onder andere het volgende verklaard, zakelijk weergegeven:
Omschrijving verwondingen
(…)
- Linker borst
Ik zag een snee onder de linkerborst. Deze leek ongeveer 1 a 2 centimeter breed, mogelijk een steekwond.
- Linkeroksel
Ik zag er een stuk huid van ongeveer 1 bij 5 centimeter weg was, ik zag alleen maar een rode onderliggende laag.
Aantreffen mes
Ik zag dat er een keukenmes lag in de woning. (…) Dit mes is inbeslaggenomen door collega [verbalisant 3] . Een fotoblad van dit mes is achter dit proces-verbaal van bevindingen toegevoegd. [7]
In een geneeskundige verklaring over [slachtoffer] , op 11 juni 2020 opgemaakt door E. Heey (arts), staat onder meer het volgende.
Uitwendig waargenomen letsel: steekverwondingen onderarm, schouder, gelaat, thorax en vingers, kleine vinger slagader door. [8]
Verdachte heeft bij de politie het volgende verklaard:
En toen dook hij op [slachtoffer] en toen sprong ik van het bed af en ik greep een mes. Ik had een mes uit de lade gepakt en toen liep ik op hem af en stak hem.
Ik heb hem goed te grazen genomen.
Heeft [slachtoffer] het overleefd trouwens? [9]
4.3.2.
Bewijsoverwegingen
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat verdachte geen opzet had op het ten laste gelegde, omdat verdachte ten tijde hiervan in een psychose verkeerde.
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is van het ontbreken van opzet bij een psychose slechts sprake, als bij de verdachte ten tijde van zijn handelen ieder inzicht in de draagwijdte van zijn handelingen en de mogelijke gevolgen daarvan ontbreekt. Daarvan is slechts bij hoge uitzondering sprake.
De rechtbank is van oordeel dat in het onderhavige geval van een dergelijke uitzondering geen sprake is, en overweegt daartoe als volgt.
Tegen verbalisant [verbalisant 1] , die kort na de steekpartij ter plaatse komt, heeft verdachte gezegd: “Ik heb hem gestoken”. Later die avond, bij zijn verhoor door de politie, heeft verdachte verklaard dat hij die nacht op enig moment een mes uit de lade heeft gepakt, naar iemand toe is gelopen en hem heeft gestoken. In datzelfde verhoor vraagt hij aan de politie of [slachtoffer] het heeft overleefd.
Hieruit concludeert de rechtbank dat er bij verdachte ten tijde van het steken, ondanks zijn psychose, enig besef is geweest van zijn omgeving, wie daarin aanwezig was, van zijn feitelijke handelingen en de mogelijke gevolgen daarvan. Daarom kan niet worden gezegd dat ieder inzicht in zijn handelen en de gevolgen daarvan ontbrak. De rechtbank acht daarom bewezen dat verdachte opzet heeft gehad op de ten laste gelegde handelingen.
Verdachte wist dat hij een mens ging steken en heeft daartoe een mes gepakt dat, zo leidt de rechtbank af uit de foto, ongeveer 15 à 20 centimeter lang is. Verdachte heeft daarmee diverse malen op ongecontroleerde wijze op aangever ingestoken, waarbij (onder meer) in de borst is gestoken. Het is een feit van algemene bekendheid dat zich in de borstkas vitale organen als het hart en de longen bevinden en dat het steken met een mes in die organen de dood tot gevolg kan hebben. Door op zo’n ongecontroleerde wijze op iemand in te steken bestaat bovendien ook het risico dat slagaders worden geraakt. Verdachte heeft met zijn handelen de aanmerkelijke kans aanvaard dat het slachtoffer hierdoor zou komen te overlijden. Dat verdachte in dit geval diverse lichaamsdelen heeft geraakt die niet direct een kans op de dood met zich brengen, is meer geluk dan wijsheid. Omdat het insteken op deze lichaamsdelen onderdeel uitmaakt van het ongecontroleerd steken met aanmerkelijke kans op de dood, zal de rechtbank ook het insteken op deze lichaamsdelen bewezen verklaren.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
primair
op 7 juni 2020 te Utrecht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer] met een keukenmes in het gezicht en de handen en de arm en de rug en de borst heeft gesneden en gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feit op:
primair
poging tot doodslag.

7. STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Over verdachte zijn de volgende rapporten opgemaakt:
  • een rapport van 29 oktober 2020, opgemaakt door J.M. Oudejans, psycholoog;
  • een rapport van 30 september 2020, opgemaakt door N. Behr, arts in opleiding tot psychiater, onder supervisie van C.J. van Gestel, psychiater.
Beide deskundigen concluderen dat verdachte lijdt aan een bipolaire I-stoornis met psychotische symptomen, en dat deze stoornis zijn gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het ten laste gelegde volledig bepaalde. Beide deskundigen adviseren daarom het ten laste gelegde niet aan verdachte toe te rekenen.
Beide deskundigen concluderen verder dat de behandeling die verdachte reeds ondergaat in het kader van een door de civiele rechter verleende zorgmachtiging voldoet ter voorkoming van recidive.
De rechtbank is op basis van de conclusies van de deskundigen van oordeel dat het hiervoor bewezen verklaarde niet aan verdachte kan worden toegerekend en zij zal verdachte daarom ontslaan van alle rechtsvervolging.
Hierbij zal, conform het deskundigenadvies en de verzoeken van de officier van justitie en de raadsvrouw ter zitting, aan verdachte geen maatregel worden opgelegd. De eerder door de civiele kamer van de rechtbank verleende en tot 14 januari 2022 verlengde zorgmachtiging vormt een voldoende kader voor zijn benodigde behandeling en voorkoming van het recidiverisico. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij nut en noodzaak daarvan inziet en zijn volledige medewerking geeft aan de behandeling.

8.BENADEELDE PARTIJ

De heer [slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en van verdachte een bedrag van € 1.691,09 gevorderd als vergoeding voor de materiële schade en een bedrag van € 5.000,- gevorderd als vergoeding voor de immateriële schade, die hij als gevolg van het ten laste gelegde heeft geleden.
8.1.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie verzoekt de vordering in zijn geheel toe te wijzen, met toekenning van wettelijke rente en oplegging van de schademaatregel. Ook als in de onderhavige zaak geen straf of maatregel wordt opgelegd, kan op grond van de jegens verdachte verleende zorgmachtiging de vordering van de benadeelde partij door de strafrechter worden behandeld.
8.1.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vordering, nu verdachte van het ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken.
Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren, omdat bij een bewezenverklaring aan verdachte geen straf of maatregel dient te worden opgelegd. Dat jegens verdachte door de civiele rechter een zorgmachtiging is verleend, maakt niet dat de strafrechter de vordering van de benadeelde partij kan behandelen.
Meer subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht het toe te kennen bedrag voor immateriële schade te matigen. Het aan de benadeelde partij toegebrachte letsel is volgens de letsellijst van het Schadefonds Geweldsmisdrijven in te delen in categorie 2, waarvoor door het Schadefonds in voorkomende gevallen een bedrag tussen de € 2.500,- en € 5.000,- wordt uitgekeerd. Indien geen straf of maatregel wordt opgelegd is bovendien toepassing van de wettelijke schadevergoedingsmaatregel niet mogelijk.
8.1.3 Het oordeel van de rechtbank
De ontvankelijkheid
De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij ontvankelijk is in zijn vordering, ondanks dat aan verdachte geen straf of maatregel zal worden opgelegd.
Op 1 januari 2020 is artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht - de maatregel tot plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis bij volledige ontoerekeningsvatbaarheid - komen te vervallen. Daarvoor in de plaats heeft de strafrechter de mogelijkheid gekregen op grond van artikel 2.3 van de Wet forensische zorg een zorgmachtiging te verlenen. Met deze zorgmachtiging wordt hetzelfde doel nagestreefd als met de maatregel tot plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis als bedoeld in het vervallen artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht, namelijk verdachte te verplichten zorg te ondergaan, waardoor gevaar voor de veiligheid van personen of goederen wordt afgewend.
Jegens verdachte is eerder door de civiele kamer van de rechtbank een zorgmachtiging verleend en verlengd tot 14 januari 2022. De rechtbank ziet deze zorgmachtiging als een equivalent van een in het kader van de onderhavige strafzaak te verlenen zorgmachtiging op de voet van artikel 2.3 van de Wet forensische zorg, die weer een equivalent is van een maatregel op basis van het vervallen artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht.
Bij het opleggen van een maatregel op basis van het vervallen artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht was de benadeelde partij ontvankelijk in diens vordering en kon de strafrechter de schadevergoedingsmaatregel opleggen. De rechtbank gaat er van uit dat de wetgever met de invoering van de zorgmachtiging en het laten vervallen van artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht niet heeft beoogd een wijziging aan te brengen in de positie van de benadeelde partij. De rechtbank is daarom van oordeel dat de benadeelde partij in de onderhavige zaak ontvankelijk is in zijn vordering en dat de rechtbank ook een schadevergoedingsmaatregel kan opleggen.
De beoordeling van de vordering
De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij [slachtoffer] als rechtsreeks gevolg van de bewezen verklaarde poging tot doodslag door verdachte materiële en immateriële schade heeft geleden.
De rechtbank waardeert deze materiële schade op het gevorderde bedrag van € 1.691,09 waartegen geen verweer is gevoerd en de immateriële schade op € 5.000,-.
De rechtbank overweegt bij de vaststelling van de immateriële schade het volgende. Aan de benadeelde partij is letsel toegebracht. Uit het dossier en de onderbouwing van de vordering blijkt dat de omstandigheden waaronder dit letsel is toegebracht dusdanig traumatiserend voor de benadeelde partij zijn geweest, dat hij ook psychische schade heeft opgelopen. De benadeelde partij wilde zijn vriend helpen, maar is zelf slachtoffer geworden en heeft blijkens de bewoordingen van zijn aangifte voor zijn leven moeten vechten. Een van de gevolgen is dat benadeelde partij zich op dit moment niet in staat acht te werken en dat zelfs de noodzakelijke behandelingen aan zijn hand zijn gestopt, omdat deze te confronterend zijn. Om het normale leven weer op te kunnen pakken zal hij het gebeuren eerst een plaats moeten kunnen geven en dat kan nog geruime tijd duren, aldus de raadsvrouw op de zitting. De rechtbank stelt de immateriële schade daarom vast op € 5.000,00.
De rechtbank wijst de vordering derhalve toe tot een bedrag van € 6.691,09, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 7 juni 2020 tot de dag van volledige betaling.
Verdachte zal worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij [slachtoffer] heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken, tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 6.691,09, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 7 juni 2020 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 68 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan
[slachtoffer] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.

9.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het primair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
  • verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan zoals in rubriek 5 bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte voor het bewezen verklaarde niet strafbaar en ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging ten aanzien van dat feit;
Benadeelde partij [slachtoffer]
- wijst de vordering toe tot een bedrag van € 6.691,09, zijnde een vergoeding van
€ 1.691,09 voor materiële schade en € 5.000,- voor immateriële schade;
  • veroordeelt verdachte tot betaling ten behoeve van [slachtoffer] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 juni 2020 tot de dag van volledige betaling;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat
€ 6.691,09 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 juni 2020 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 68 dagen gijzeling;
  • veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.A.T. Werner, voorzitter, mrs. I.J.B. Corbeij en J.O. Zuurmond, rechters, in tegenwoordigheid van A.J. van der Zwan, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 15 maart 2021.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat hij:
op of omstreeks 7 juni 2020 te Utrecht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer] met een (keuken)mes, in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp, meermalen althans eenmaal, in/op het gezicht en/of het hoofd en/of de handen en/of de armen en/of de rug en/of de borst, in elk geval het lichaam, heeft gesneden en/of gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;(art 287 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 7 juni 2020 te Utrecht aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten- één of meerdere (diepe) steek- en/of snijwonden in de armen en/of de handen en/of de (linker)schouder en/of het gezicht en/of het hoofd en/of de borst, in elk geval het lichaam en/of- één of meerdere doorgesneden en/of beschadigde pezen en/of zenuwen aan de (rechter) (ring)vinger(s) en/of de handen, in elk geval het lichaam, heeft toegebrachtdoor die [slachtoffer] met een (keuken)mes, in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp, in/op het gezicht en/of het hoofd en/of de handen en/of de armen en/of de rug en/of de borst, in elk geval het lichaam, te steken en/of te snijden;(art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 7 juni 2020 te Utrecht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [slachtoffer] met een (keuken)mes, in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp, meermalen althans eenmaal, in/op het gezicht en/of het hoofd en/of de handen en/of de armen en/of de rug en/of de borst, in elk geval het lichaam, heeft gesneden en/of gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;(art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
meest subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 7 juni 2020 te Utrecht [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] met een (keuken)mes, in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp, in/op het gezicht en/of het hoofd en/ofde handen en/of de armen en/of de rug en/of de borst, in elk geval het lichaam, te steken en/of te snijden(art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht)

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers, zijn dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 8 juni 2020 met nummer PL0900-2020177784, doorgenummerd pagina 1 tot en met 92, opgemaakt door de politie, Eenheid Midden-Nederland, District Stad-Utrecht. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal van verhoor aangever d.d. 8 juni 2020, pagina 16.
3.Proces-verbaal van verhoor aangever d.d. 8 juni 2020, pagina 17.
4.Proces-verbaal van verhoor aangever d.d. 8 juni 2020, pagina 18.
5.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 7 juni 2020, pagina 23.
6.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 7 juni 2020, pagina 24.
7.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 7 juni 2020, pagina 34 met bijlage foto mes pagina 36
8.Een geschrift, zijnde een geneeskundige verklaring d.d. 11 juni 2020, pagina 22.
9.Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 7 juni 2020, pagina 78.