ECLI:NL:RBMNE:2021:1085

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 maart 2021
Publicatiedatum
19 maart 2021
Zaaknummer
UTR 19/2935
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om proceskostenvergoeding in bestuursrechtelijke procedure

Op 19 maart 2021 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tussen verzoeker, vertegenwoordigd door mr. M.M. van Miltenburg, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, vertegenwoordigd door mr. E. Witte. De zaak betreft een verzoek van verzoeker om vergoeding van proceskosten na een bestuursrechtelijke procedure. Verweerder heeft in reactie op het verzoek aangegeven geen verweer te voeren. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan. De rechtbank overweegt dat de veroordeling in proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en dat verzoeker in beroep was gegaan tegen de beslissing van verweerder om geen recht op een Wajonguitkering toe te kennen. Na een nieuw besluit van verweerder, waarin alsnog een Wajonguitkering werd toegekend, heeft verzoeker het beroep ingetrokken en om proceskostenvergoeding gevraagd. De rechtbank heeft het verzoek als kennelijk gegrond toegewezen en verweerder veroordeeld in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 1.335,-. Tevens is verweerder verplicht om het door verzoeker betaalde griffierecht van € 47,- te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. N.H.J.M. Veldman-Gielen, rechter, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats [woonplaats]
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/2935

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 maart 2021 in de zaak tussen

[verzoeker], te [woonplaats], verzoeker(gemachtigde: mr. M.M. van Miltenburg),

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. E. Witte).

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het verzoek van verzoeker om vergoeding van zijn proceskosten.
Verweerder heeft in reactie op het verzoek aangegeven daar geen verweer tegen te voeren.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling.
2. De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
3. Verweerder heeft in de beslissing op bezwaar van 25 juni 2019 besloten dat verzoeker geen recht heeft op een Wajonguitkering. Verzoeker is hiertegen in beroep gegaan. Op 11 december 2020 heeft verweerder een nieuw besluit genomen, waarin hij terugkomt op de beslissing op bezwaar en aan verzoeker alsnog per 10 maart 2019 een Wajonguitkering toekent. Daarmee is verweerder tegemoetgekomen aan het beroep van verzoeker. Verzoeker heeft daarna het beroep ingetrokken en een vergoeding gevraagd voor zijn proceskosten.
4. In het nieuwe besluit heeft verweerder al een proceskostenveroordeling voor de bezwaarfase toegekend. De beoordeling hierna over de gevraagde proceskostenveroordeling beperkt zich daarom tot de beroepsfase.
5. Het verzoek wordt als kennelijk gegrond toegewezen. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.335,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het aanwezig zijn bij de zitting en 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een bestuurlijke lus, met een waarde per punt van € 534,- en een wegingsfactor 1).
6. De rechtbank wijst erop dat verweerder op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb verplicht is het door verzoeker betaalde griffierecht van € 47,- te vergoeden. Verzoeker zal zich hiervoor dan ook tot verweerder moeten wenden.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 1.335,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.H.J.M. Veldman-Gielen, rechter, in aanwezigheid van mr. M. van der Knijff, griffier. De beslissing is uitgesproken op 19 maart 2021 en wordt openbaar gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
De rechter is niet in de gelegenheid
deze uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden. De werking van deze uitspraak wordt opgeschort totdat de termijn voor het instellen van verzet is verstreken of, indien verzet wordt ingesteld, op dat verzet is beslist.