3.1Beroep tegen de beëindiging van de ZW-uitkering per 11 maart 2019
3.1.1Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW, heeft een verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld.
3.1.2In deze zaak is van belang wat onder ‘zijn arbeid’ moet worden verstaan. [eiseres] is immers door het UWV door ziekte of gebrek niet in staat geacht tot het verrichten van haar eigen werk als interieurverzorgster en heeft daarna feitelijk niet meer gewerkt. In de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 5 februari 2020 (ECLI:NL:CRVB:2020:254) is daarover beslist dat volgens vaste rechtspraak van de CRvB onder ‘zijn arbeid’ wordt verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding verrichtte arbeid. In de rechtspraak van de CRvB is een uitzondering op deze regel aangenomen in een situatie waarin iemand zich na een EZWb, waarbij het recht op ziekengeld is beëindigd, ten minste vier weken nadien opnieuw ziekmeldt. Wanneer iemand blijvend ongeschikt is voor zijn oude werk en na de eerdere EZWb niet in enig werk heeft hervat, geldt op grond van die rechtspraak als maatstaf: gangbare arbeid, zoals die nader is geconcretiseerd bij de EZWb. Het gaat daarbij om elk van deze functies afzonderlijk, zodat het voldoende is indien de hersteldverklaring wordt gedragen door ten minste een van de geselecteerde functies (zie de uitspraak van de Raad van 22 maart 2017, ECLI:NL:CRVB:1225). Volgens de CRvB is er geen aanleiding om die uitzondering en bijbehorende overwegingen niet ook van toepassing te achten in een situatie waarin sprake is van een ziekmelding binnen vier weken na een eerdere beëindiging van het recht op ziekengeld na een EZWb, en waarbij in die tussenliggende periode WW-uitkering is toegekend en niet in enig werk is hervat. 3.1.3De rechtbank overweegt dat uit deze rechtspraak volgt dat in de zaak van [eiseres] onder ‘zijn arbeid’ moet worden verstaan: de functie administratief medewerker (document scannen) (functienaam: medewerker post) (SBC-code 31533). Zoals hiervoor is weergegeven in overweging 1.2, is vastgesteld dat die functie de belastbaarheid van [eiseres] niet overschreed. Vervolgens moet worden beoordeeld of [eiseres] ongeschikt is tot het verrichten van de functie medewerker post als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken. Daarbij merkt de rechtbank op dat uit de FML van 1 oktober 2018 weliswaar volgt met welke belastbaarheid van [eiseres] rekening is gehouden en de FML zodoende zijdelings een rol speelt, maar de beoordeling in deze zaak draait in de kern om de vraag of [eiseres] de functie medewerker post niet kan verrichten als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek.
3.1.4De rechtbank overweegt dat het UWV besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapportages van verzekeringsartsen, wanneer deze op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende begrijpelijk zijn. Dit betekent niet dat deze rapportages en de daarop gebaseerde besluitvorming in beroep onaantastbaar zijn. Het is aan een eiser aan te voeren en, zo nodig, aannemelijk te maken dat de rapportages niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, tegenstrijdigheden bevatten, onvoldoende begrijpelijk zijn, of dat de in de rapportages gegeven beoordeling onjuist is. Tegenstrijdigheden, onzorgvuldigheden en onbegrijpelijkheden in de rapportages kunnen aannemelijk gemaakt worden door niet medisch geschoolden. Voor het aannemelijk maken dat de gegeven medische beoordeling onjuist is, is evenwel in beginsel een rapportage van een arts nodig. Dit brengt mee dat de manier waarop iemand zelf zijn gezondheidsklachten ervaart, geen toereikende grondslag vormt voor het aannemen van een hogere mate van arbeidsongeschiktheid.
Zorgvuldigheid onderzoek verzekeringsartsen (bezwaar en beroep)
3.1.5De rechtbank ziet in wat [eiseres] heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest. De verzekeringsarts heeft [eiseres] gezien op de spreekuren van 25 januari 2019 en 8 maart 2019. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft [eiseres] gezien tijdens het medisch onderzoek van 4 juni 2019 en heeft aanvullend medisch onderzoek verricht op 13 juni 2019, waarbij ook lichamelijk onderzoek is verricht. De verzekeringsartsen (bezwaar en beroep) hebben dossierstudie verricht en zij hebben alle beschikbare informatie uit de behandelend sector in hun beoordeling betrokken, waaronder de brief van 30 april 2019 van reumatoloog [A] . Anders dan [eiseres] heeft aangevoerd, heeft er wel lichamelijk onderzoek plaatsgevonden op 13 juni 2019. Ten aanzien van het onderzoek naar de duurbelastbaarheid van [eiseres] constateert de rechtbank dat [eiseres] van mening is dat zij bepaalde handelingen wel kan uitvoeren, maar dat het probleem voor haar zit in de herhaling en dat daar onderzoek naar moet worden verricht. De rechtbank constateert dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de medische rapportage van 30 juli 2019 heeft overwogen dat de gemachtigde van [eiseres] een onderzoek naar duurbelastbaarheid noodzakelijk vond om werkuren per week te kunnen vaststellen. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is dit niet juist omdat fibromyalgie niet ontaardt in zichtbare afwijkingen of toename van ziekteverschijnselen bij bewegen en gebruiken van de ledematen, eigenlijk in tegendeel. Ervaren last kan volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep minder worden bij geoefend gebruik en blijven bewegen. Onderzoek, zoals FCE (Functionele Capaciteit Evaluatie), is volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen instrument waarmee dit ervaringsfeit kan worden weerlegd en dat wordt daarom dan ook niet daarvoor gebruikt. De rechtbank kan deze conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep volgen. Het standpunt dat een duurbelastingsonderzoek - op de manier zoals [eiseres] beoogt - moet worden verricht, wordt naar het oordeel van de rechtbank niet voldoende onderbouwd door de brief van 28 februari 2020 van [B] .
Als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek niet in staat tot uitoefenen functie medewerker post?
3.1.6Dat [eiseres] zelf van mening is dat zij de functie medewerker post niet kan verrichten, kan op zichzelf niet leiden tot het oordeel dat de medische beoordeling onjuist is en de belastbaarheid van [eiseres] wordt overschreden. Het is juist de specifieke deskundigheid van de verzekeringsartsen om op basis van medisch objectiveerbare klachten beperkingen vast te stellen. Aan hoe [eiseres] zelf haar klachten en haar belastbaarheid ervaart en hetgeen zij heeft opgemerkt over het verrichten van de huishoudelijke taken en de verhuizing naar een appartement, kan bij de beoordeling geen doorslaggevende betekenis toekomen.
3.1.7De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in de medische rapportage van 30 juli 2019 overwogen dat de hartproblemen, door bijstelling van de inplanteerbare cardioverter defibrilator, afdoende zijn verholpen. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep blijft het hoofdprobleem volgens [eiseres] de verminderde inzetbaarheid door moeheid en pijn. Deze worden volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep veroorzaakt door minimale artrose in de handen en door fibromyalgie. Uit informatie van de specialist (de rechtbank begrijpt: de brief van reumatoloog [A] van 30 april 2019) blijkt volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep inderdaad de diagnose van fibromyalgie gesteld (hieraan was geen existentiële twijfel) bij minimale gewrichtsveroudering aan de handgewrichten. Gronden van de beperkingen staan niet ter discussie. Het oriënterend onderzoek in bezwaar bevestigt volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep in essentie de bevindingen zoals ook door de reumatoloog vastgesteld en beschreven (en in overeenstemming met de diagnose), namelijk geen feitelijke bewegingsbeperkingen als gevolg van ontsteking (zoals bij reuma) bij feitelijk redelijke restfunctionaliteit. Nu er volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de vigerende FML (die van 1 oktober 2018) als zoekcriteria naar passende arbeid is toegerust geweest voor lichte beperkingen in gebruik van de bovenste ledematen en handen, repetitieve bewegingen, grote krachtsuitoefening en zware fysieke inspanning en met als resultaat dat daarbij passende arbeid werd gevonden, geldt een onveranderde geschiktheid voor de maatgevende arbeid, reden voor herstelmelding per 11 maart 2019. Volgens de bezwaarverzekeringsarts is er geen grond om deze beslissing terug te draaien. De rechtbank kan deze conclusies volgen.
3.1.8[eiseres] heeft als nieuwe medische informatie een brief ingebracht van 28 februari 2020 van verzekeringsarts [B] . De rechtbank stelt voorop dat uit de brief niet blijkt dat [B] [eiseres] zelf heeft gezien of lichamelijk heeft onderzocht en dat [B] in de brief niet heeft geconcludeerd dat de functie medewerker post de belastbaarheid van [eiseres] overschrijdt. Wel worden door [B] in het algemeen een aantal beperkingen genoemd die voor [eiseres] zouden gelden, te weten:
- vanwege fibromyalgie dienen bij hand- en vingergebruik de handgrepen bolgreep en cilindergreep te worden beperkt tot maximaal vier uren per dag;
- als bij het duwen en trekken waarbij lichaamsgewicht kan worden gebruikt slecht 10 kg kan worden opgewekt, dan bedraagt het tillen en dragen maximaal 5 kg;
- slaapkwaliteit moet in combinatie met chronische pijnklachten leiden tot verdere bijstelling van de belastbaarheid in uren dan wel in de zwaarte van de beperkingen;
- werk in de avond moet worden voorkomen.
De rechtbank overweegt dat uit de resultaat functiebeoordeling van 30 januari 2018 volgt dat bij de functie medewerker post het tillen is beperkt tot maximaal 5 kg, zodat dat punt niet verder besproken hoeft te worden. Op de overige punten heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gereageerd in de medische rapportage van 19 oktober 2020. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft (samengevat) het volgende overwogen:
- uit lichamelijk onderzoek bleek dat zowel de bol- als cilindergreep mogelijk was en daarvoor hoefden geen beperkingen in de FML te worden aangenomen;
- er wordt door [B] geen medische onderbouwing gegeven voor het standpunt dat het dragen moet worden bijgesteld naar 5 kg. Er is geen medische grond, ook niet op basis van fibromyalgie, om daarin mee te gaan gelet op de al in de FML aangenomen beperkingen;
- in de FML zijn de energetische beperkingen verdisconteerd in de andere rubrieken van de FML. Pas als de energetische beperkingen vanuit medische optiek niet voldoen, kan aanvullend een urenbeperking worden gegeven mits iemand voldoet aan één of meerdere criteria daarvoor zoals genoemd in de ‘Standaard Duurbelastbaarheid in Arbeid’, namelijk 1) energetische redenen, 2) op basis van beschikbaarheid (bijvoorbeeld dagtherapie), 3. om een preventieve reden. In het geval van [eiseres] is geen sprake van één van die criteria.
De rechtbank kan deze conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep volgen. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat het UWV ten onrechte heeft beslist dat [eiseres] vanaf 11 maart 2019 arbeidsgeschikt is voor het verrichten van de functie medewerker post. Het beroep tegen de beëindiging van de ZW-uitkering per 11 maart 2019 zal ongegrond worden verklaard.