ECLI:NL:RBMNE:2021:1135

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 maart 2021
Publicatiedatum
23 maart 2021
Zaaknummer
UTR 21/401
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in bestuursrechtelijke zaak betreffende geloofsbelijdenis en coronamaatregelen

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 15 maart 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van Stichting [stichting] tegen de burgemeester van de gemeente Utrecht. De burgemeester had op 19 januari 2021 besloten dat de panden van de stichting per direct gesloten moesten worden voor publiek, behalve voor activiteiten die verband hielden met de geloofsbelijdenis. Dit besluit was genomen onder dreiging van een dwangsom van € 7.500,- per overtreding, met een maximum van € 15.000,-. De stichting heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening.

Tijdens de zitting op 5 maart 2021, die via Skype plaatsvond, heeft de voorzieningenrechter de argumenten van beide partijen gehoord. De voorzieningenrechter oordeelde dat er een spoedeisend belang was bij de beoordeling van het verzoek, gezien de mogelijke inperking van het grondrecht van vrijheid van godsdienst. De burgemeester had zijn besluit gebaseerd op informatie van de politie, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat deze informatie onvoldoende basis bood voor de opgelegde last. Het document waarop het besluit was gebaseerd, was niet op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt en er was onduidelijkheid over de auteurs en de inhoud ervan.

De voorzieningenrechter concludeerde dat het bezwaar van de stichting een redelijke kans van slagen had en schorste het besluit van de burgemeester tot aan de beslissing op bezwaar. Tevens werd de burgemeester opgedragen het griffierecht van € 360,- te vergoeden en werd verweerder veroordeeld tot betaling van de proceskosten van de stichting, tot een bedrag van € 1.068,-. Deze uitspraak is gedaan door mr. L.A. Banga, in aanwezigheid van mr. A. Wilpstra-Foppen, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/401

uitspraak van de voorzieningenrechter van 15 maart 2021 in de zaak tussen

Stichting [stichting], te [woonplaats], verzoekster(gemachtigde: mr. S. Wortel),

en

de burgemeester van de gemeente Utrecht, verweerder(gemachtigde: mr. R. Alblas).

Procesverloop

In het besluit van 19 januari 2021 heeft verweerder verzoekster opgedragen om per direct de panden aan de [adres] gesloten te houden voor publiek voor andere activiteiten dan het belijden van het geloof onder straffe van een dwangsom van € 7.500,- per geconstateerde overtreding met een maximum van € 15.000,-, met daarbij de vermelding dat tijdens het belijden van het geloof het schenken van koffie en thee niet is toegestaan en de coronamaatregelen in acht genomen moeten worden
Verzoekster heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft via Skype for Business plaatsgevonden op 5 maart 2021. Verzoekster heeft zich laten vertegenwoordigen door [A] en door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Voorlopige voorziening
1. De voorzieningenrechter van de rechtbank kan op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Bij het nemen van een beslissing op een verzoek tot voorlopige voorziening speelt een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit een belangrijke rol. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. Voordat kan worden toegekomen aan een inhoudelijke beoordeling van het verzoek om voorlopige voorziening moet worden beoordeeld of verzoekster een spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter constateert dat partijen verdeeld zijn over de invulling van het begrip ‘belijden van het geloof’. De invulling van dit begrip is van belang voor de feitelijke toepassing van de opgelegde last. Aangezien de standpunten hierover zo ver uiteen lopen, zou dit met zich kunnen brengen dat dat leidt tot een inperking van het grondrecht van vrijheid van godsdienst, zoals beschermd door artikel 6 van de Grondwet, ook al is dit volgens verweerder nu juist niet de bedoeling. Daarnaast heeft verweerder ter zitting aangegeven geen zicht te hebben op wanneer er een beslissing op bezwaar zal worden genomen. Gelet op deze omstandigheden ziet de voorzieningenrechter aanleiding om in dit geval spoedeisend belang aan te nemen en het verzoek inhoudelijk te beoordelen.
3. Verzoekster verzoekt om een voorlopige voorziening waardoor het bestreden besluit wordt geschorst tot aan de beslissing op bezwaar.
Bestreden besluit
4. Verweerder heeft zijn besluit gebaseerd op informatie van de politie. Van deze informatie kan verweerder uitgaan omdat het afkomstig is van politiemedewerkers die op ambtsbelofte of op ambtseed hun werk doen, zo stelt verweerder. Uit de informatie van de politie volgt volgens verweerder dat de politie op 2 januari 2021 40 personen heeft aangetroffen op de locatie [adres]. Uit de zienswijze volgt volgens verweerder dat op dat moment sprake was van een benefietavond, waardoor verzoekster ten onrechte het gebouw op de locatie heeft opengesteld voor publiek. Dit is volgens verweerder een overtreding van artikel 58h, eerste lid, van de Wet publieke gezondheid (Wpg) en artikel 4.a1 van de Tijdelijke regeling maatregelen Covid-19 (Tijdelijke regeling). Ook was sprake van een overtreding van artikel 58f, eerste lid, van de Wpg omdat de aangetroffen personen zich niet op veilige afstand van elkaar bevonden. Verweerder was daarom bevoegd om een last onder dwangsom op te leggen op basis van artikel 58u, derde lid, van de Wpg en de artikelen 5:4 en 5:21 tot en met 5:39 van de Algemene wet bestuursrecht, zo stelt verweerder.
Standpunten verzoekster
5. Verzoekster betwist de informatie die de politie heeft gedeeld met verweerder. Het document ‘informatie uit politiesystemen gedeeld met gemeente ivm overleg met xxx nav mogelijke overtreding corona maatregelen’ is onvoldoende basis voor het bestreden besluit. Het is namelijk geen op ambtseed opgemaakt proces-verbaal dan wel een bestuurlijke rapportage. Verweerder kan dus niet uitgaan van de juistheid van de gegevens uit het aangehaalde document. Verder is het in strijd met artikel 7.1. van de Tijdelijke regeling, artikel 58l van de Wpg en artikel 6 van de Grondwet om een last onder dwangsom op te leggen omdat verzoekster een religieuze stichting is. Verweerder heeft - zo heeft verzoekster tijdens de zitting nader toegelicht - de ruimte waar de politie is binnengetreden ten onrechte aangemerkt als ‘publieke ruimte’. Die ruimte betreft een ‘besloten ruimte’ net als de overige ruimtes van verzoekster. Ook heeft verweerder het begrip ‘belijden van het geloof’ verkeerd uitgelegd. Ook onderwijs over geloof en opvang voor tijdens dienst kunnen worden geschaard onder geloofsbelijdenis. Belijden geloof is meer dan een dienst of preek bijwonen.
Voorlopig oordeel
6.1
De voorzieningenrechter is voorlopig van oordeel dat op dit moment het document: ‘informatie uit politiesysteem gedeeld met gemeente ivm overleg met [stichting] nav mogelijk overtreding corona maatregelen’ (het document) onvoldoende basis biedt om vast te stellen dat op 2 januari 2021 sprake was van een overtreding van de Wpg. Hiertoe overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
6.2.
Uit vaste jurisprudentie volgt dat een bestuursorgaan, onverminderd de eigen verantwoordelijkheid ten aanzien van het bewijs, in beginsel mag afgaan op de juistheid van de bevindingen in een op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt en ondertekend proces-verbaal, voor zover deze eigen waarnemingen van de opsteller van het proces-verbaal weergeven. [1] Het document waarop de last is gebaseerd is echter niet ondertekend en niet is vermeld of het document op ambtseed of op ambtsbelofte is opgemaakt. Uit het document valt met andere woorden niet op te maken wie het document heeft opgesteld en of sprake is van eigen waarnemingen van de opsteller van het document. Daarnaast wordt in het hele document gewisseld van vertelperspectief, waardoor het ook onduidelijk is of er een of meerdere auteurs zijn. Ook is onduidelijk of het stuk onder het kopje ‘Mutatie registratie met details vanuit het BVH systeem’ letterlijk vanuit het politie mutatiesysteem is overgenomen in het document, of dat het nog is aangepast ten behoeve van de informatiewisseling met verweerder. Gelet op deze geconstateerde onduidelijkheden en gelet op de omstandigheid dat de weergave in het document betwist wordt en mede gelet op de omstandigheid dat verweerder een vergewisplicht heeft ten aanzien van de informatie waarop hij zijn besluit baseert, is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder het besluit niet enkel op dit document, zoals het er nu ligt heeft mogen baseren. Het standpunt van verweerder dat het document wel als onderbouwing kan dienen omdat het document is opgesteld door politiemedewerkers die op ambtsbelofte of op ambtseed hun werk doen, volgt de voorzieningenrechter niet, nu dat dus niet blijkt uit het document. Ook blijkt uit het document niet dat wat daarin staat is gebaseerd op eigen waarnemingen.
6.3.
De verwijzing van verweerder naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 7 februari 2018 gaat niet op. [2] De ABRvS heeft in die uitspraak geoordeeld dat de processen-verbaal die niet op ambtseed of op ambtsbelofte waren opgemaakt, als onderbouwing konden dienen voor vastgestelde overtredingen in verband met verbeuring van dwangsommen. Die uitspraak is echter niet vergelijkbaar met onderhavige zaak. In de zaak waar de ABRvS uitspraak in heeft gedaan waren er wel processen-verbaal opgesteld en was het duidelijk wie de processen-verbaal hadden opgesteld. Ook waren in die zaak foto’s overgelegd van de geconstateerde overtredingen. In onderhavige zaak is er geen proces-verbaal opgesteld, noch een bestuurlijke rapportage en is het onduidelijk wie de het document heeft opgesteld. Tevens zijn er geen foto’s overgelegd die de aangetroffen situatie van 2 januari 2021 laten zien, terwijl die kennelijk wel zijn gemaakt. Nu daarnaast de inhoud van het document wordt betwist, en niet is gebleken dat verweerder aan zijn vergewisplicht heeft voldaan maakt het samenstel van omstandigheden dat in dit geval onvoldoende bewijswaarde aan het document toekomt zodat verweerder daar niet zijn beslissing op mocht baseren. Dit betekent echter niet dat de voorzieningenrechter van oordeel is dat dit in zijn algemeenheid geldt voor politiemutaties. Dat dient per geval te worden beoordeeld aan de hand van de specifieke omstandigheden van het geval.
Conclusie
7. Nu het document onvoldoende basis is om vast te stellen dat sprake was van een overtreding, heeft verweerder naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter reeds daarom geen last onder dwangsom kunnen opleggen. De voorzieningenrechter komt daardoor niet toe aan de beoordeling van de andere gronden die zijn aangevoerd door verzoekster en deze zullen daarom niet worden besproken.
8. De voorzieningenrechter komt gelet op het voorgaande tot de conclusie dat het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. Gelet op de betrokken belangen, het belang van verweerder bij het opleggen van de last ter bescherming van de volksgezondheid versus het belang van verzoekster om niet in haar vrijheden beperkt te worden door middel van een op dit moment onvoldoende gefundeerde last (daargelaten het antwoord op de vraag of de last zelf een inperking op haar vrijheid van godsdienst met zich brengt, zoals gesteld), ziet de voorzieningenrechter aanleiding om de voorziening te treffen. Het bestreden besluit wordt geschorst tot aan de beslissing op bezwaar.
9. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoekster het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
10. Omdat het verzoek wordt toegewezen, krijgt verzoekster een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2 punten op (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting). Die punten hebben een waarde van € 534,- bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 1.068,-.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- schorst het primaire besluit tot bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 360,- aan verzoekster te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 1.068,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.A. Banga, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A. Wilpstra-Foppen, griffier op 15 maart 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
De voorzieningenrechter is verhinderd om
deze uitspraak te ondertekenen.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van