ECLI:NL:RBMNE:2021:1136

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 februari 2021
Publicatiedatum
23 maart 2021
Zaaknummer
UTR - 20 _ 2901
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een verzoek om woningurgentie op medische gronden door de gemeente Almere

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 12 februari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een alleenstaande moeder en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere. De eiseres, die een aanvraag had ingediend voor woningurgentie op medische gronden voor haar dochter, kreeg te maken met een afwijzing van haar verzoek. De rechtbank beoordeelde de afwijzing van de aanvraag, die eerder door het Vierde Huis was afgewezen, en het daaropvolgende bestreden besluit van 2 juli 2020, waarin het bezwaar van eiseres ongegrond werd verklaard.

De rechtbank constateerde dat de dochter van eiseres lijdt aan narcolepsie en kataplexie, wat haar noodzaakt tot het hebben van een eigen slaapkamer voor voldoende rust. Echter, het medisch advies van Argonaut, dat door de gemeente was ingeroepen, concludeerde dat de medische klachten van de dochter niet direct gerelateerd waren aan de woonsituatie. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van een levensontwrichtende situatie die op korte termijn met andere zelfstandige woonruimte moest worden opgelost. De rechtbank vond het rapport van Argonaut niet innerlijk tegenstrijdig en oordeelde dat de gemeente in redelijkheid de hardheidsclausule niet had hoeven toepassen.

Uiteindelijk kwam de rechtbank tot de conclusie dat de afwijzing van de aanvraag om woningurgentie door de gemeente Almere terecht was. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om in beroep te gaan bij de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/2901

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 februari 2021 in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. E.D. van Tellingen),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere, verweerder

(gemachtigden: mr. J.H.S. Biervliet en K.K. Bahora).

Procesverloop

Bij besluit van 27 februari 2020 (het primaire besluit) heeft het Vierde Huis namens verweerder de aanvraag van eiseres om haar een urgentie voor woningtoewijzing op medische gronden te verlenen afgewezen.
Bij besluit van 2 juli 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft via Skype for Business plaatsgevonden op 11 december 2020. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

Waar gaat deze uitspraak over?
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de in het bestreden besluit gehandhaafde
afwijzing van het verzoek van eiseres om een urgentieverklaring
.
Inleiding
2. Eiseres heeft op 22 november 2019 bij het Vierde Huis een aanvraag ingediend om
urgentie op medische gronden. In haar aanvraag heeft eiseres toegelicht dat zij
alleenstaande ouder is van haar dochter, geboren op [2010]. De dochter van eiseres lijdt aan narcolepsie en kataplexie. Ter onderbouwing van haar aanvraag om urgentie heeft eiseres onder meer een brief van 12 maart 2019 van het Sint Antoniusziekenhuis overgelegd. Gezien haar medische situatie moet de dochter van eiseres gedurende de dag meerdere keren medicatie gebruiken en rustmomenten aanhouden. Het huidige tweekamerappartement is volgens eiseres ongeschikt voor haar gezin, omdat het van belang is dat de dochter van eiseres een eigen slaapkamer heeft, waar ze in alle rust kan verblijven.
3. Naar aanleiding van de aanvraag van eiseres heeft verweerder een medisch advies
gevraagd bij Argonaut. De arts van Argonaut, K. Bok, heeft in het medisch advies - samengevat - geconcludeerd dat bij de dochter van eiseres sprake is van een geobjectiveerd ziektebeeld, er is sprake van plotseling optredende stoornissen in het slaap- en waakpatroon en van de spiertonus. Deze klachten treden dermate vaak op dat de dochter van eiseres hierdoor wordt beperkt in het functioneren overdag en op school. Een belangrijk onderdeel van de behandeling is het aanbrengen van een vaste regelmaat in de dag, het bieden van voldoende rustmomenten en een goede slaaphygiëne voor het naar bed gaan en ’s avonds. Dit betekent dat de dochter van eiseres thuis een eigen slaapplek moet hebben, waardoor zij voldoende tot rust kan komen. Volgens Bok hebben de medische klachten van eiseres onvoldoende een directe relatie met de woonsituatie, waarin zij in de woonkamer op de bank slaapt. Het is wenselijk dat ieder gezinslid een eigen slaapkamer heeft, maar niet medisch noodzakelijk binnen een termijn van 6 maanden.
Waarom wijst verweerder de aanvraag af?
4. Verweerder heeft het medisch advies van Argonaut aan het bestreden besluit ten
grondslag gelegd en heeft onder verwijzing naar het advies van de externe Urgentiecommissie gemeente Almere van 26 februari 2020 gesteld dat niet is voldaan aan artikel 11, tweede lid, onder c, van de Huisvestingsverordening Almere 2019 (de Huisvestingsverordening), waarin staat dat de woningzoekende op grond van medische of sociale redenen dringend moet omzien naar andere woonruimte. Aan dat criterium is volgens verweerder voldaan als op grond van medische en/of sociale omstandigheden sprake is van een levensontwrichtende situatie die alleen kan worden opgelost met (andere) zelfstandige woonruimte op zeer korte termijn. Verweerder stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat er in de situatie van eiseres geen sprake is van een ontwrichtende situatie die op korte termijn met andere zelfstandige woonruimte moet worden opgelost. Ook ziet verweerder in wat door eiseres is aangevoerd geen aanleiding toepassing te geven aan de hardheidsclausule.
Waarom is eiseres het niet eens met het bestreden besluit?
5. Eiseres heeft aangevoerd dat er volgens haar sprake is van een situatie als bedoeld in
artikel 11, lid 2, onder c van de Huisvestingsverordening, omdat de gezondheid van haar en haar dochter wordt aangetast door het gebrek aan woonruimte. Doordat ze een slaapkamer moeten delen, in combinatie met de toch al zeer kleine woning, is er sprake van onvoldoende rustmomenten bij eiseres en haar dochter. Daarnaast heeft eiseres naar voren gebracht dat het rapport van Argonaut innerlijk tegenstrijdig is. Enerzijds wordt vastgesteld dat de dochter van eiseres een eigen slaapplek moet hebben waar zij voldoende tot rust kan komen, maar anderzijds wordt het hebben van een eigen kamer niet medisch noodzakelijk geacht. Verder beroept eiseres zich op de hardheidsclausule, omdat er sprake is van een zeer ernstige en bijzondere situatie. In dit verband wijst eiseres op de gedeelde slaapkamer van eiseres en haar dochter, de aantasting van de gezondheid, het functioneren en de schoolprestaties van de dochter van eiseres. Ook acht eiseres het bestreden besluit in strijd met artikel 8 EVRM en artikel 3 IVRK.
Mag verweerder ervan uitgaan dat geen sprake is van een woonnoodsituatie?
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder op basis van het rapport van Argonaut
heeft kunnen concluderen dat eiseres niet in een zeer ernstige noodsituatie verkeert als gevolg van haar woonsituatie, die maakt dat een verhuizing binnen drie maanden nodig is ter voorkoming van ernstige schade. In het rapport van Argonaut is de medische situatie van de dochter van eiseres beoordeeld en is geconcludeerd dat sprake is van een geobjectiveerd ziektebeeld, waardoor de dochter van eiseres extra zorgbehoefte heeft in vergelijking met leeftijdgenoten. Gelet op haar medische situatie is de dochter van eiseres volgens de arts van Argonaut aangewezen op een eigen slaapkamer. In die zin acht de rechtbank het rapport van Argonaut niet innerlijk tegenstrijdig, nu de arts het voor de dochter van eiseres wel noodzakelijk acht om een eigen slaapkamer te hebben, maar daaruit niet volgt dat sprake is van een medische urgentie voor een andere woning. Ter zitting heeft eiseres toegelicht dat haar dochter gebruik maakt van de slaapkamer en zij zelf in de woonkamer slaapt. Uit het rapport van Argonaut volgt niet dat het medisch noodzakelijk is dat eiseres en haar dochter allebei een eigen slaapkamer hebben. Hoezeer de rechtbank op zichzelf genomen begrip heeft voor de behoefte van eiseres om, gezien haar omstandigheden, een ruimere woning te vinden met twee slaapkamers, leveren deze omstandigheden niet de zeer ernstige noodsituatie op die vereist is om urgentie toe te kennen.
Beroep op de hardheidsclausule
7. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder in redelijkheid de hardheidsclausule
niet heeft hoeven toepassen. Verweerder past de hardheidsclausule alleen toe in zeer incidentele noodsituaties, waarbij gedacht kan worden aan levensbedreigende of daarmee vergelijkbare situaties. De rechtbank ziet geen aanleiding om het beleid van verweerder op dit punt onredelijk te vinden. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij in een dergelijke noodsituatie bevindt.
Conclusie
8. De rechtbank komt tot de eindconclusie dat verweerder de aanvraag van eiseres om
woningurgentie heeft kunnen afwijzen. Wat verder is aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 12 februari 2021 door mr. L.M. Reijnierse, rechter, in aanwezigheid van mr. R.G. Kamphof, griffier en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl
De griffier is verhinderd de uitspraak
te ondertekenen
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.