In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 12 februari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een alleenstaande moeder en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere. De eiseres, die een aanvraag had ingediend voor woningurgentie op medische gronden voor haar dochter, kreeg te maken met een afwijzing van haar verzoek. De rechtbank beoordeelde de afwijzing van de aanvraag, die eerder door het Vierde Huis was afgewezen, en het daaropvolgende bestreden besluit van 2 juli 2020, waarin het bezwaar van eiseres ongegrond werd verklaard.
De rechtbank constateerde dat de dochter van eiseres lijdt aan narcolepsie en kataplexie, wat haar noodzaakt tot het hebben van een eigen slaapkamer voor voldoende rust. Echter, het medisch advies van Argonaut, dat door de gemeente was ingeroepen, concludeerde dat de medische klachten van de dochter niet direct gerelateerd waren aan de woonsituatie. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van een levensontwrichtende situatie die op korte termijn met andere zelfstandige woonruimte moest worden opgelost. De rechtbank vond het rapport van Argonaut niet innerlijk tegenstrijdig en oordeelde dat de gemeente in redelijkheid de hardheidsclausule niet had hoeven toepassen.
Uiteindelijk kwam de rechtbank tot de conclusie dat de afwijzing van de aanvraag om woningurgentie door de gemeente Almere terecht was. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om in beroep te gaan bij de Raad van State.