ECLI:NL:RBMNE:2021:1254

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
16 maart 2021
Publicatiedatum
31 maart 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 2344
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing WIA-uitkering wegens vermeende toegenomen arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 16 maart 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de afwijzing van een WIA-uitkering. Eiser, die als allround bakker werkte, had eerder een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontvangen en had zich in 2012 ziekgemeld. In 2014 werd hij als minder dan 35% arbeidsongeschikt beoordeeld, maar in 2019 meldde hij een verslechtering van zijn klachten. Het UWV weigerde echter een WIA-uitkering toe te kennen, omdat er volgens hen geen toegenomen beperkingen waren op basis van dezelfde ziekteoorzaak. Eiser ging in beroep tegen deze beslissing, waarbij hij stelde dat de medische beoordeling onjuist was en dat er geen fysieke hoorzitting had plaatsgevonden. De rechtbank oordeelde dat het UWV de besluiten mocht baseren op rapportages van verzekeringsartsen, mits deze zorgvuldig tot stand waren gekomen. De rechtbank concludeerde dat de medische beoordeling van de verzekeringsarts bezwaar en beroep correct was en dat er geen reden was om een deskundige te benoemen. Uiteindelijk werd het beroep van eiser ongegrond verklaard, en werd bevestigd dat hij geen recht had op een WIA-uitkering.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/2344

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 maart 2021 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. I.P.M. Boelens),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: W. Hoppener).

Procesverloop

Bij besluit van 17 oktober 2019 heeft verweerder bepaald dat eiser geen recht heeft op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
Bij besluit van 20 mei 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden via Skype op 2 februari 2021. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder is, met berichtgeving, niet verschenen.

Overwegingen

Feiten en omstandigheden
1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiser was werkzaam als allround bakker voor 32 uur per week. Van 7 juli 2012 tot 10 oktober 2012 ontving eiser een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). Op 10 september 2012 heeft eiser zich ziekgemeld in verband met rug- en beenklachten. Op 8 september 2014 heeft verweerder per einde wachttijd geweigerd aan eiser een WIA-uitkering toe te kennen, omdat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Op 18 juni 2019 heeft eiser een verslechtering van zijn klachten gemeld. Vervolgens heeft verweerder de besluiten genomen zoals vermeld onder ‘Procesverloop’.
Grondslag van het bestreden besluit
2. Aan het bestreden besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat er geen sprake is van toegenomen beperkingen op basis van dezelfde ziekteoorzaak. Daarbij heeft verweerder zich gebaseerd op medische rapportages.
Het oordeel van de rechtbank
3. De rechtbank overweegt dat verweerder besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapportages van verzekeringsartsen, wanneer deze op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende begrijpelijk zijn. De rapporten en de daarop gebaseerde besluiten zijn in beroep wel aanvechtbaar. Het is echter aan de eisende partij om aan te voeren (en zo nodig aannemelijk te maken) dat de rapportages niet aan de genoemde eisen voldoen of dat de medische beoordeling juist is. Dit kunnen ook niet medisch geschoolden doen, maar voor het aannemelijk maken dat een medische beoordeling juist is, is in beginsel een rapport van een arts noodzakelijk.
4. Partijen verschillen van mening over de vraag of de medische situatie van eiser is verslechterd door dezelfde ziekteoorzaak als de beoordeling in 2014. De rechtbank dient te beoordelen of eiser in aanmerking komt voor een WIA-uitkering wegens toegenomen arbeidsongeschiktheid uit dezelfde ziekteoorzaak, binnen vijf jaar na 2014.
5. Eiser voert aan dat de medische beoordeling onjuist is. Hij voert aan dat het onderzoek van de arts van Treve Advies onder meer de beperkingen heeft vastgesteld bij eiser die van invloed zijn op zijn arbeidsmogelijkheden. De arts van Treve heeft aangegeven waardoor de beperkingen veroorzaakt worden en heeft aangegeven dat de herstelmogelijkheden zeer beperkt zijn. Eiser voert aan dat er geen fysieke hoorzitting heeft plaatsgevonden. Eiser verzoekt de rechtbank daarom om een deskundige te benoemen die de vraag moet beantwoorden of hij zich kan verenigen met de urenbeperking die is vastgesteld door de arts van Treve Advies van 11 mei 2018 en of die urenbeperking het gevolg is van toegenomen beperkingen van de klachten die in 2014 zijn vastgesteld. Eiser beschikt zelf niet over de middelen om een deskundige in te schakelen.
6. De primaire verzekeringsarts concludeert in de rapporten van 13 augustus 2019 en 16 oktober 2019 dat de beperkingen van eiser niet binnen 5 jaar na de eerdere schatting in 2014 zijn toegenomen door dezelfde ziekteoorzaak. Naar aanleiding van het bezwaar van eiser heeft het Uwv opnieuw onderzoek laten uitvoeren. De bevindingen van dat onderzoek zijn neergelegd in het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 13 mei 2020. De verzekeringsarts bezwaar en beroep concludeert ook dat er geen sprake is van toegenomen arbeidsongeschiktheid.
7. De rechtbank is van oordeel dat het onderzoek van de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoet aan de gestelde zorgvuldigheidseisen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft dossieronderzoek verricht en kennis genomen van de rapporten van de primaire verzekeringsarts. Verder zijn de medische informatie van de huisarts en het advies van Treve Advies door hem beoordeeld. Het onderzoek is daarmee voldoende zorgvuldig.
8. Naar het oordeel van de rechtbank is er ook geen reden om aan te nemen dat de medische beoordeling van de verzekeringsarts bezwaar en beroep onjuist is. In het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 13 mei 2020 wordt helder uitgelegd waarom er geen extra beperkingen worden aangenomen. De rugklachten, astmatische klachten en prostaatklachten zijn meegewogen in de WIA-beoordeling in 2014. De beperkingen ten aanzien van de rugklachten zijn ongewijzigd. De astmatische klachten zijn, zoals te verwachten is bij dit ziektebeeld, ook ongewijzigd. Dat eiser door de prostaatklachten vaak moet plassen ’s nachts was in 2014 ook al het geval en leidt ook niet tot meer beperkingen. De klachten aan de knieën en rechtervoet waren in 2014 nog geen claimklachten en deze klachten zijn dus niet verzekerd voor de WIA. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is een urenbeperking niet aan de orde, omdat er geen sprake is van medisch objectiveerbare aandoeningen die tot een fors energieverlies leiden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep volgt niet het advies van Treve Advies om een urenbeperking aan te nemen, omdat de beoordeling in het kader van de Wet WIA een andere beoordeling is. Treve Advies heeft bij de beoordeling andere criteria gehanteerd, die niet onderhavig zijn aan het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten.
9. De rechtbank kan de bevindingen en conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep goed volgen. In wat eiser heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen aanleiding voor twijfel aan de vastgestelde beperkingen. Wat eiser zelf aangeeft over de beperkingen die hij ervaart, weegt onvoldoende op tegen het medisch oordeel van de verzekeringsarts bewaar en beroep, die gespecialiseerd is in het vaststellen van arbeidsbeperkingen.
10. Nu er geen twijfel bestaat over de juistheid van de medische beoordeling ziet de rechtbank geen reden om een deskundige te benoemen.
Conclusie
11. Gelet op het voorgaande heeft verweerder terecht bepaald dat eiser geen recht heeft op een WIA-uitkering.
12. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.E.H.G. Visser, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Belhadi, griffier. De beslissing is uitgesproken op 16 maart 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.