ECLI:NL:RBMNE:2021:1259

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
30 maart 2021
Publicatiedatum
31 maart 2021
Zaaknummer
19/5255
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om proceskostenvergoeding in bestuursrechtelijke zaak met betrekking tot uitkering op basis van Wet WIA en Ziektewet

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedateerd 30 maart 2021, wordt het verzoek van verzoekster om vergoeding van haar proceskosten behandeld. Verzoekster had eerder beroep aangetekend tegen besluiten van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, die haar aanspraken op uitkeringen ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) en de Ziektewet (ZW) ongegrond verklaarden. Na een heroverweging door verweerder op 19 november 2020, werd het bezwaar tegen de beslissing van 11 juli 2019 alsnog gegrond verklaard, waardoor verzoekster haar beroepen tegen de besluiten van 14 november 2019 introk en om proceskostenvergoeding vroeg.

De rechtbank oordeelt op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting en wijst het verzoek om proceskostenvergoeding toe. De rechtbank stelt de kosten voor de door een derde verleende rechtsbijstand vast op € 534,- en bepaalt dat verweerder ook het griffierecht van € 47,00 moet vergoeden. De beslissing is genomen in het kader van de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb, die de veroordeling in proceskosten regelen. De rechtbank heeft verweerder verzocht om een reactie op het verzoek om proceskostenvergoeding, maar verweerder heeft hier niet op gereageerd.

De uitspraak is gedaan door rechter R. in ’t Veld, in aanwezigheid van griffier mr. A. Belhadi. De rechter was verhinderd de uitspraak te ondertekenen. De beslissing is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over hun recht om in verzet te gaan tegen deze uitspraak binnen zes weken na verzending.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 19/5255 en UTR 19/5256

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 maart 2021 in de zaak tussen

[verzoekster], te [woonplaats], verzoekster

(gemachtigde: mr. J. Yoshikawa),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder.

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het verzoek van verzoekster om vergoeding van haar proceskosten.
Verweerder heeft niet gereageerd op dit verzoek.

Overwegingen

1. Verweerder heeft op 26 maart 2019 en 11 juli 2019 besluiten genomen over de aanspraken van eiseres op een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) en de Ziektewet (ZW). Verweerder heeft de bezwaren van verzoekster met twee besluiten van 14 november 2019 ongegrond verklaard. Verzoekster is hiertegen in beroep gegaan. Op 19 november 2020 heeft verweerder medegedeeld dat hij terugkomt op het besluit van 14 november 2019 en het bezwaar tegen de beslissing van 11 juli 2019 alsnog gegrond verklaard. Verweerder heeft dus gedaan wat verzoekster wilde bereiken met haar beroep tegen dit besluit. Verzoekster heeft daarna de beroepen tegen beide besluiten van 14 november 2019 ingetrokken en een vergoeding gevraagd voor haar proceskosten.
2. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling.
3. De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
4. De rechtbank heeft verweerder bij brief van 19 januari 2021 verzocht om een reactie op het verzoek van verzoekster om een proceskostenvergoeding. Verweerder heeft hier niet op gereageerd.
5. De rechtbank wijst het verzoek om een proceskostenvergoeding in de zaak met zaaknummer UTR 19/5255 toe en veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster. Omdat de zaken UTR 19/5255 en 19/5256 gevoegd zijn behandeld, is er geen aanleiding voor een aparte beoordeling van het verzoek tot vergoeding in de zaak UTR 19/5256.
6. De kosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand stelt de rechtbank vast op € 534,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een wegingsfactor 1).
7. Uit het bepaalde in artikel 8:41, zevende lid van de Awb volgt dat verweerder verplicht is het in de zaak UTR 19/5255 door verzoekster betaalde griffierecht van € 47,00 te vergoeden. Dit volgt rechtstreeks uit de wet.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt verweerder tot betaling van € 534,- aan proceskosten.
Deze uitspraak is gedaan door R. in ’t Veld, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Belhadi, griffier
.De beslissing is uitgesproken op 30 maart 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
Griffier rechter
De rechter is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum op de stempel die hierboven staat. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.