ECLI:NL:RBMNE:2021:1269

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
25 maart 2021
Publicatiedatum
31 maart 2021
Zaaknummer
UTR 20/1229
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Handhaving van bestemmingsplan en gebruik van bijgebouw in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 25 maart 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hilversum. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de handhaving van het bestemmingsplan, omdat hij meent dat derde-partij het perceel in strijd met het bestemmingsplan gebruikt voor bedrijfsmatige activiteiten. Eiser heeft een handhavingsverzoek ingediend, omdat hij overlast ervaart van de activiteiten van derde-partij, die volgens hem niet zijn toegestaan op het perceel dat de bestemming 'wonen' heeft. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen bedrijfsmatige activiteiten zijn geconstateerd door gemeentelijke inspecteurs tijdens hun controles. De inspecteurs hebben wel geconstateerd dat het bijgebouw 0,40 meter breder is dan vergund, maar dit leidt niet tot de conclusie dat er sprake is van een overtreding. De rechtbank heeft geoordeeld dat de besluiten van verweerder om het bezwaar van eiser ongegrond te verklaren en het bezwaar van derde-partij gegrond te verklaren, niet in strijd zijn met het bestemmingsplan. De rechtbank heeft de beroepen van eiser ongegrond verklaard en verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 534,-. Tevens moet verweerder het door eiser betaalde griffierecht vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 20/1229 en UTR 20/1284

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 maart 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. S.K. Boelens),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hilversum, verweerder
(gemachtigde: B. Vringer).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[A]en
[B], te [plaats] (gemachtigde: mr. D. Tanke).

Procesverloop

Bij besluit van 18 april 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder aan derde-partij de last op gelegd om binnen zes weken na verzending van het besluit het bijgebouw met 0,40 meter in breedte terug te brengen of binnen de gegeven termijn een omgevingsvergunning aan te vragen ter legalisatie. Ook moet derde-partij het aanrecht, de keukenkastjes, de afzuigkap en het toilet uit het bijgebouw verwijderen en verwijderd houden. Als derde-partij niet aan de last voldoet moet hij een dwangsom betalen van € 20.000,- ineens (€ 15.000 voor de voorzieningen in het bijgebouw en € 5.000,- voor het afwijken van de vergunning met 0,40 meter).
Bij separate besluiten van 2 maart 2020 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard (bestreden besluit I) en het bezwaar van derde-partij gegrond verklaard (bestreden besluit II). Verweerder in bestreden besluit II de opgelegde last onder dwangsom ingetrokken.
Eiser heeft tegen beide bestreden besluiten beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Verweerder heeft in het verweerschrift onder
meer toegelicht dat de eerder genomen beslissingen op bezwaar onbevoegd zijn genomen.
Daarom zijn op 2 februari 2021 nieuwe beslissingen op bezwaar genomen door het bevoegde
gezag. Ingevolge artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht hebben de beroepen van
rechtswege ook betrekking op de beslissingen op bezwaar van 2 februari 2021.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 2 maart 2021. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Derde-partij is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1.1
Op 18 december 2018 heeft eiser bij verweerder een handhavingsverzoek ingediend omdat derde-partij volgens hem – kort weergegeven – het perceel op de [adres] in strijd met het bestemmingsplan gebruikt ten behoeve van zijn bedrijven [Bedrijfsnaam 1] en [Bedrijfsnaam 2] . Eiser ervaart daardoor overlast.
1.2
Op 19 februari 2019, 5 maart 2019 en 12 april 2019 heeft een gemeentelijke inspecteur controles uitgevoerd. Tijdens deze controles zijn geen bedrijfsmatige activiteiten geconstateerd. De inspecteur heeft wel geconstateerd dat het bijgebouw 0,40 meter breder is dan is vergund bij besluit van 7 februari 2017. Verder passen de voorzieningen zoals het aanrecht, keukenkastjes boven en onder, de afzuigkap en het toilet niet binnen het toegestane gebruik van een bijgebouw zoals het bestemmingsplan dat voorschrijft, aldus verweerder. Verweerder heeft vervolgens een last onder dwangsom opgelegd zoals omschreven in het procesverloop.
1.3
Zowel eiser als derde-partij hebben bezwaar gemaakt tegen de opgelegde last onder dwangsom.
1.4
Derde-partij heeft op 2 mei 2019 een omgevingsvergunning aangevraagd voor het vergroten (legaliseren) van het bijgebouw. Op 12 juli 2019 heeft verweerder deze omgevingsvergunning verleend.
De bestreden besluiten
2.1
In het verweerschrift heeft verweerder meegedeeld dat hij op 2 februari 2021 nieuwe besluiten heeft genomen. Omdat deze besluiten enkel zijn genomen vanwege een bevoegdheidskwestie en dus niet inhoudelijk anders zijn dan de bestreden besluiten I en II zoals in het procesverloop is opgenomen, zal de rechtbank voor de duidelijkheid in het vervolg van de uitspraak blijven verwijzen naar de bestreden besluiten I en II.
2.2
In bestreden besluit I heeft verweerder zich – onder verwijzing naar het advies van de commissie bezwaarschriften – op het standpunt gesteld dat op het perceel van derde-partij weliswaar twee bedrijven staan ingeschreven (hoveniersbedrijf ‘ [Bedrijfsnaam 1] ’ en groothandel in tuinberegeningsapparatuur ‘ [Bedrijfsnaam 2] ’), maar dat dat nog niet betekent dat er bedrijfsmatige activiteiten plaatsvinden. De inspecteur heeft dit niet kunnen vaststellen en ook uit de foto’s die eiser heeft overgelegd blijkt onvoldoende dat derde-partij zijn perceel gebruikt voor bedrijfsmatige activiteiten. Dat ’s ochtends door de werknemers van derde-partij koffie wordt gedronken in de keuken hangt weliswaar samen met bedrijfsmatige activiteiten, maar kan op zichzelf niet als een bedrijfsmatige activiteit worden aangemerkt. Evenmin is aangetoond of geconstateerd dat het bijgebouw vrijwel dagelijks als kantine wordt gebruikt.
2.3
In bestreden besluit II heeft verweerder zich – onder verwijzing naar het advies van de commissie bezwaarschriften – op het standpunt gesteld dat het bijgebouw met de daarin gerealiseerde voorzieningen niet geschikt is om in te wonen. Wat dat betreft is er volgens verweerder dus toch geen strijd met het bestemmingsplan. Verder is uit rapporten van de inspecteurs van verweerder niet gebleken dat de tuin/het bijgebouw bedrijfsmatig gebruikt wordt. Van een overtreding is dan ook geen sprake, aldus verweerder. Verweerder heeft inmiddels ook een omgevingsvergunning verleend voor het legaliseren van het te grote bijgebouw, zodat ook op dit punt geen sprake meer is van een overtreding. Verweerder heeft daarom het bezwaar van derde-partij gegrond verklaard en de last onder dwangsom ingetrokken.
Het geschil
3. Eiser is het niet eens met de bestreden besluiten en voert – samengevat weergegeven – aan dat het uitoefenen van bedrijfsactiviteiten vanaf het perceel van derde-partij in strijd is met de bestemming ‘wonen’ die op dat perceel rust. Ook blijkt volgens eiser uit de akte van levering dat op het perceel van vergunninghouder geen bedrijf uitgeoefend mag worden. Eiser ervaart overlast door verkeersbewegingen van het personeel en door de aan- en afvoer/opslag van materiaal en machines en/of gereedschappen. Ook zijn er parkeerproblemen doordat de auto’s van personeel en de twee bedrijfswagens in de straat geparkeerd worden. Verder zijn de in het bijgebouw geplaatste voorzieningen niet van ondergeschikt belang en past het gebruik van het bijgebouw op deze wijze niet in het bestemmingsplan. De besluiten zijn in strijd met het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel, aldus eiser.
Beoordeling door de rechtbank
4. De rechtbank begrijp het beroepschrift zo dat eiser betoogt dat er twee overtredingen van het bestemmingsplan zijn: 1) het perceel wordt – voor meer dan 25% - gebruikt voor bedrijfsmatige activiteiten/een aan huis gebonden beroep, en 2) het bijgebouw wordt gebruikt voor bedrijfsmatige activiteiten/een aan huis gebonden beroep en is bovendien geschikt in om te wonen vanwege de daarin geplaatste voorzieningen.
Het bestemmingsplan
5. Volgens het bestemmingsplan Noordwestelijk Villagebied heeft het perceel van derde-partij de bestemming ‘wonen’. Op grond van artikel 12, eerste lid van de planregels zijn de gronden op de kaart aangewezen voor “Wonen” bestemd voor:
a. wonen en de daarbij behorende tuinen en erven;
b. aan huis gebonden beroepen tot een maximum van 25% van de
totale vloeroppervlakte;
(…).
Op grond van artikel 27, eerste lid van de planregels is het verboden gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de aan de grond gegeven bestemming, de doeleindenomschrijving en de overige voorschriften.
Op grond van artikel 12, vijfde lid van de planregels wordt als verboden gebruik als bedoeld in artikel 27, lid 1 in ieder geval aangemerkt ieder gebruik van een bijgebouw als woning of ten behoeve van de uitoefening van een aan-huis-gebonden beroep.
Gebruikt derde partij het perceel in strijd met het bestemmingsplan?
6. De rechtbank volgt eiser niet in zijn betoog dat sprake is van bedrijfsmatig gebruik van het perceel van derde-partij. Inspecteurs van verweerder hebben diverse controles uitgevoerd en hebben bij die controles – behalve de inmiddels verwijderde stelling ten behoeve van de groothandel – geen bedrijfsmatig gebruik geconstateerd. Ook is geen showroom aanwezig en worden er geen machines/gereedschappen en/of materialen ten behoeve van het bedrijf opgeslagen. Derde-partij heeft op de zitting ook toegelicht dat hij elders in [adres] een opslag huurt. Dat – zoals eiser betoogt – de bedrijfsauto’s van derde-partij in de straat geparkeerd staan en het personeel die komt ophalen en terugbrengen, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om bedrijfsmatig gebruik van het perceel aan te nemen. Verweerder heeft er in het verweerschrift terecht op gewezen dat voor de straat geen parkeerverbod of -zone geldt en het ook is toegestaan om te laden en te lossen op deze weg. Eiser heeft in de afgelopen jaren personeel naar de achtertuin zien lopen met materiaal en gereedschap, maar zoals verweerder en derde-partij hebben toegelicht heeft derde-partij een grote tuin en is hij de afgelopen jaren bezig geweest om die opnieuw aan te leggen. Derde-partij heeft ter zitting ook toegelicht dat zijn personeel bijvoorbeeld bij een maaironde ook nog even de tuin van derde-partij meeneemt. Het staat derde-partij vrij om daar zijn eigen personeel voor in te zetten. Dat brengt naar het oordeel van de rechtbank echter niet met zich dat het perceel daarom ook bedrijfsmatig wordt gebruikt. Ook uit de foto’s in het dossier blijkt naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende dat sprake is van bedrijfsmatig gebruik van het perceel.
Gebruikt derde partij het bijgebouw in strijd met het bestemmingsplan?
7. De rechtbank ziet evenmin grond voor het oordeel dat het bijgebouw op het perceel vanwege de daarin aanwezig zijnde voorzieningen (keukenblok en toilet) in strijd is met het bestemmingsplan. Verweerder heeft zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat het aanwezig zijn van deze voorzieningen nog niet betekent dat het bijgebouw geschikt is voor langdurig verblijf [1] . Bij de controles door inspecteurs van verweerder is ook nooit geconstateerd dat het bijgebouw in die hoedanigheid in gebruik zou zijn. Voor zover eiser betoogt dat het bijgebouw bedrijfsmatig – en daarmee in strijd met het bestemmingsplan – wordt gebruikt omdat het personeel van derde partij daar koffie drinkt, overweegt de rechtbank dat dit evenmin is geconstateerd door de inspecteurs van verweerder en ook op een andere wijze niet is aangetoond.
Privaatrechtelijke aspecten
8. Voor zover eiser heeft opgemerkt dat het vestigen van een bedrijf op het perceel van derde-partij mogelijk niet is toegestaan volgens de akte van levering overweegt de rechtbank dat dit een privaatrechtelijk aspect betreft en buiten het beoordelingskader valt voor wat betreft de vraag of sprake is van gebruik in strijd met het bestemmingsplan.
Motiveringsgebrek?
9. Verweerder heeft in de bestreden besluiten de adviezen van de commissie bezwaarschriften overgenomen en daarnaar verwezen zonder aanvullende motivering. De rechtbank overweegt dat slechts een (aanvullende) motiveringsplicht geldt wanneer verweerder in zijn besluit zou afwijken van het advies van de commissie [2] . Nu verweerder niet is afgeweken van het advies, heeft hij mogen volstaan met een verwijzing naar dit advies. De bestreden besluiten zijn dan ook niet in strijd met het motiveringsbeginsel. Dat verweerder in de primaire besluiten een ander standpunt heeft ingenomen, maakt dat niet anders.
Conclusie
10. Verweerder heeft zich naar het oordeel van de rechtbank voldoende gemotiveerd en na zorgvuldig onderzoek terecht op het standpunt gesteld dat het perceel en het bijgebouw van derde-partij niet in strijd met het bestemmingsplan gebruikt wordt. Er is dan ook geen sprake van een overtreding zodat verweerder niet bevoegd was om handhavend op te treden. De beroepen zijn daarom ongegrond. Ten overvloede merkt de rechtbank nog het volgende op. Met deze uitspraak is het conflict tussen eiser en derde-partij nog niet opgelost. Ter zitting is gebleken dat partijen ook niet meer met elkaar in gesprek zijn. Ook dat doet het conflict geen goed. De rechtbank raadt partijen dan ook aan gebruik te maken van het aanbod van verweerder om een gesprek te faciliteren om zo tot een oplossing te komen of in ieder geval verdere escalatie van het conflict te voorkomen.
11. Omdat verweerder hangende de beroepsprocedure nieuwe beslissingen op bezwaar heeft genomen ter vervanging van de besluiten waartegen eiser beroep had ingesteld, ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiser. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 534,- (1 punt voor het indienen van een beroepschrift, met een waarde per punt van € 534,- en wegingsfactor 1). Ook moet verweerder het door eiser betaalde griffierecht vergoeden in beide procedures.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen ongegrond;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 534;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 356,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M. van der Linde, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.P. Brand, griffier. De beslissing is uitgesproken op 25 maart 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Een bijgebouw is in artikel 1, veertiende lid van de planregels als volgt gedefinieerd: een gebouw, zoals een schuur, een garage of een hobbyruimte (mits de hobby niet in het hoofdgebouw uitgeoefend kan worden), dat in bouwkundig en functioneel opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde perceel gelegen hoofdgebouw en dat niet geschikt is voor langdurig verblijf van personen en niet rechtstreeks toegankelijk is vanuit het hoofdgebouw.
2.Artikel 7:13, zevende lid van de Algemene wet bestuursrecht