In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 19 maart 2021 uitspraak gedaan in het verzet van de besloten vennootschap [oppossante] B.V. tegen een eerder vonnis van faillietverklaring van 9 februari 2021. De Europese Commissie had op 19 januari 2021 een verzoekschrift tot faillietverklaring ingediend, waarop de rechtbank op 9 februari 2021 in verstek uitspraak deed. [oppossante] kwam op 24 februari 2021 in verzet tegen dit vonnis, waarbij zij zich liet vertegenwoordigen door mr. S. Voermans, nadat haar eerdere advocaat, mr. M. Dekkers, zich had teruggetrokken.
De rechtbank heeft vastgesteld dat [oppossante] niet ter zitting was verschenen tijdens de faillissementsprocedure, maar dat zij tijdig verzet had aangetekend. De beoordeling richtte zich op de vraag of aan de voorwaarden voor faillietverklaring was voldaan, zoals gesteld in artikel 6 van de Faillissementswet. De rechtbank concludeerde dat er summierlijk bewijs was van een vorderingsrecht van de Europese Commissie en dat [oppossante] in de toestand verkeerde dat zij had opgehouden te betalen, wat leidde tot de ongegrondverklaring van het verzet.
De rechtbank oordeelde dat [oppossante] onvoldoende bewijs had geleverd voor haar stellingen over tegenvorderingen en gederfde omzet. Bovendien werd vastgesteld dat er geen administratie werd gevoerd en dat er al tien jaar geen activiteiten meer waren. De rechtbank verklaarde het verzet ongegrond, waarmee het faillissement van [oppossante] in stand bleef.