ECLI:NL:RBMNE:2021:1310

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 februari 2021
Publicatiedatum
2 april 2021
Zaaknummer
UTR - 20 _ 2695
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenveroordeling in bestuursrechtelijke zaak betreffende kindgebonden budget en huurtoeslag

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 4 februari 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen verzoeker en de Belastingdienst/Toeslagen. Verzoeker had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de Belastingdienst waarin het voorschot kindgebonden budget en huurtoeslag voor het jaar 2020 op € 0,- was vastgesteld. Na het indienen van beroep heeft verzoeker op 25 november 2020 zijn beroep ingetrokken, omdat de Belastingdienst hem tegemoet was gekomen in zijn verzoek om een hoger bedrag aan kindgebonden budget en huurtoeslag. Verzoeker verzocht echter wel om vergoeding van de proceskosten die hij had gemaakt in de beroepsfase.

De rechtbank heeft de Belastingdienst in de gelegenheid gesteld om te reageren op het verzoek om proceskostenvergoeding. De Belastingdienst heeft aangegeven zich te kunnen vinden in een proceskostenvergoeding van één punt ter waarde van € 525,-. De rechtbank heeft vervolgens op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan op het verzoek om proceskostenveroordeling.

De rechtbank overweegt dat, aangezien verzoeker tijdens de bezwaarfase geen verzoek om proceskostenvergoeding heeft gedaan, de beoordeling van de proceskostenveroordeling zich beperkt tot de beroepsfase. De rechtbank heeft het verzoek om proceskostenveroordeling als kennelijk gegrond toegewezen en de Belastingdienst veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 534,-. Daarnaast heeft de rechtbank de Belastingdienst verplicht om het door verzoeker betaalde griffierecht van € 48,- te vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/2695

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 februari 2021 in de zaak tussen

[verzoeker], te [woonplaats], verzoeker(gemachtigde: mr. H.K. Jap A Joe),

en

Belastingdienst/Toeslagen, verweerder(gemachtigde: mr. drs. R. Mattemaker).

Procesverloop

In het besluit van 27 december 2019 (primair besluit) heeft verweerder het voorschot kindgebonden budget en huurtoeslag over het jaar 2020 berekend en vastgesteld op € 0,-.
In het besluit van 15 juni 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoeker ongegrond verklaard.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verzoeker heeft op 25 november 2020 het beroep ingetrokken, omdat hij het door hem gewenste bedrag aan kindgebonden budget en huurtoeslag over het jaar 2020 van verweerder (gaat) ontvang(t)(en). Verweerder is hiermee tegemoet gekomen aan het beroep van verzoeker. Verzoeker heeft bij zijn intrekking verzocht om verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld te reageren op dat verzoek.
Verweerder heeft de rechtbank op 7 december 2020 meegedeeld dat hij zich kan vinden in een proceskostenvergoeding van één punt (€ 525,-) voor het schrijven van het beroepschrift conform het Besluit proceskosten bestuursrecht.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling.
2. De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
3. Gelet op de gedingstukken en het hiervoor weergegeven procesverloop is verweerder tegemoet gekomen aan het beroep van verzoeker.
4. Verzoeker heeft tijdens de bezwaarfase niet verzocht om vergoeding van de in bezwaar gemaakte proceskosten. De beoordeling hierna over de gevraagde proceskostenveroordeling beperkt zich daarom tot de beroepsfase.
5. Het verzoek wordt als kennelijk gegrond toegewezen. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht zoals dat geldt per 1 januari 2021 voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 534,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 534,- met een wegingsfactor 1).
6. De rechtbank wijst erop dat verweerder op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb verplicht is het door verzoeker betaalde griffierecht van € 48,- te vergoeden. Verzoeker zal zich hiervoor dan ook tot verweerder moeten wenden.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 534,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn, rechter, in aanwezigheid van
mr. R.P. Stehouwer, griffier. De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op
4 februari 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.