ECLI:NL:RBMNE:2021:1329

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
5 april 2021
Publicatiedatum
3 april 2021
Zaaknummer
16-116766-20
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gevangenisstraf en TBS met dwangverpleging voor brandstichting in psychiatrische inrichting

Op 5 april 2021 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 27 april 2020 brand heeft gesticht in zijn kamer in een psychiatrische inrichting. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, geboren in 1973 en gedetineerd in PI Haaglanden, opzettelijk brand heeft gesticht, wat gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor anderen met zich meebracht. De rechtbank heeft het bewijs tegen de verdachte als wettig en overtuigend beoordeeld, ondanks de verdediging die vrijspraak bepleitte op basis van forensisch onderzoek en getuigenverklaringen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte de brand had gesticht, mede op basis van verklaringen van medewerkers van de inrichting en forensisch bewijs.

De officier van justitie had een gevangenisstraf van 24 maanden en een ongemaximeerde TBS-maatregel geëist, maar de rechtbank legde een gevangenisstraf van 12 maanden op, met aftrek van voorarrest, en een TBS-maatregel met dwangverpleging. De rechtbank oordeelde dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar was vanwege zijn psychische stoornis, schizofrenie, en een licht verstandelijke beperking. De rechtbank concludeerde dat de verdachte langdurige en gestructureerde behandeling nodig had in een forensische setting om het recidiverisico te beperken. De uitspraak benadrukt de ernst van de brandstichting en de impact op de medepatiënten en medewerkers van de inrichting.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16-116766-20 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 5 april 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1973 ] te [geboorteplaats] (Marokko),
gedetineerd in PI Haaglanden, PPC.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 11 augustus 2020, 26 oktober 2020, 20 januari 2021 en 22 maart 2021. De zaak is op laatstgenoemde datum inhoudelijk behandeld.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. R.J.J.S. Visser en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. A.M.P.M. Adank, advocaat te Utrecht , naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
op 27 april 2020 te [woonplaats] opzettelijk brand heeft gesticht in zijn kamer, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een of meer anderen te duchten was.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het ten laste gelegde. Uit het forensisch onderzoek blijkt dat de matrassen die worden gebruikt in [instelling] een brandvertragende dan wel -remmende werking hebben om ontbranding te voorkomen. Het matras van verdachte kan, blijkens datzelfde forensisch onderzoek, alleen in brand zijn gestoken door iemand die hiervoor ruim de tijd had. De getuigen hebben verklaard dat het brandalarm al na één minuut afging nadat verdachte zijn kamer in ging. Verdachte kan daarom niet de brandstichter zijn. Mogelijk is er iemand anders op zijn kamer geweest. Verdachte heeft bovendien vanaf zijn verhoor bij de rechter-commissaris stellig ontkend. Er is te veel twijfel over het daderschap van verdachte om het feit wettig en overtuigend te kunnen bewijzen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen [1]
Aangever [aangever] heeft namens [instelling] aangifte gedaan en op 28 april 2020, onder meer, het volgende verklaard:
Op 27 april 2020 was ik werkzaam als ziekenverzorgende op afdeling [afdeling] van de psychiatrische inrichting van [instelling] gelegen te [woonplaats] . Aan het begin van mijn dienst kwam een patiënt, genaamd [verdachte] , geboren op [1973 ] , bij mij. [2] De beveiliger bracht [verdachte] naar zijn kamer. Andere patiënten kunnen de kamer van [verdachte] ook niet op. Ongeveer 1 minuut later ging het brandalarm van onze afdeling af. [3] Ik zag dat [verdachte] op de gang voor zijn kamer stond. Ik zag dat de deur van zijn kamer gesloten was. [4] Hierop opende ik de deur. Ik zag dat er vlammen vanaf de matras kwamen. Collega’s kwamen aanrennen met brandblussers. Hiermee konden we de brand wel wat indammen maar we kregen het niet uit. [5] Wij haalden alle 14 patiënten van de afdeling en brachten deze over naar een andere afdeling. Op deze afdeling hoorde ik [verdachte] met een andere patiënt praten. Ik hoorde dat de andere patiënt vroeg: “Dus omdat jij denkt dat hij geld van jou gestolen heeft ga jij brandstichten?? Ik hoorde dat [verdachte] antwoordde: “Ja dat is goed toch? Dan kan ik mee genomen worden.” [6]
Getuige [getuige] heeft op 28 april 2020, onder meer, het volgende verklaard:
Ik was als beveiliger aan het werk. [7] Ik zag dat [verdachte] met zijn sleutel zijn kamer probeerde te openen. [8] Ongeveer 1 minuut later hoorde ik het brandalarm af gaan. [9]
Op 29 april 2020 is door verbalisant en tevens forensisch brandonderzoeker [verbalisant 3] een forensisch brandverloop- en oorzaakonderzoek gedaan in de kamer van verdachte. [verbalisant 3] heeft zijn bevindingen neergelegd in een proces-verbaal. Hierin is door hem, onder meer, het volgende gerelateerd:
Het is zeer veel waarschijnlijker dat de brand is ontstaan door het bijbrengen van vuur in enigerlei vorm bij de matras en het kussen op de matras met de intentie met opzet een brand te veroorzaken. [10]
In onderhavige casus is te stellen dat er meerdere bewoners op de afdeling aanwezig waren. Deze moesten allemaal worden geëvacueerd. Ook ontstond er schade door de brand aan de kamer zelf. [11] Er was sprake van rookontwikkeling (giftige stoffen). [12] Uit de beschreven situatie en het aangetroffen brandbeeld bleek dat bij deze brand gemeen gevaar voor goederen was te duchten als bedoeld in artikel 157 onder lid 1 Wetboek van Strafrecht. Uit de beschreven situatie en het aangetroffen brandbeeld bleek dat bij deze brand tevens levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten was geweest als bedoeld in artikel 157 onder lid 2 Wetboek van Strafrecht. [13]
Verdachte is op 28 april 2020 aangehouden en overgebracht naar het politiebureau. Hierbij is door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , onder meer, het volgende waargenomen:
Wij zagen tijdens de insluitingsfouillering dat de verdachte twee aanstekers uit zijn
broekzak haalde. [14]
Tijdens zijn voorgeleiding voor de hulpofficier van justitie, B. van der Horst, op 28 april 2020 heeft verdachte verklaard:
Dat ik het matras in de brand heb gestoken omdat ik denk dat mijn begeleiders geld van mij gestolen hebben. [15]
Bewijsoverweging
Uit de bewijsmiddelen volgt dat op 27 april 2020, in de kamer van verdachte bij [instelling] in [woonplaats] , brand is ontstaan als gevolg van het in brand steken van een kussen en een matras. De rechtbank gaat ervan uit dat verdachte de brand heeft gesticht. Uit de verklaringen van de twee medewerkers van [instelling] , [aangever] en [getuige] , volgt dat alleen verdachte toegang had tot zijn kamer en dat hij hier kort voordat de brand uitbrak naartoe is gegaan. Na het ontstaan van de brand heeft [aangever] verdachte bovendien aan een medepatiënt horen bevestigen dat hij de brand had gesticht. Verdachte heeft, nadat hem de cautie was medegedeeld, een gelijkluidende verklaring afgelegd tijdens zijn voorgeleiding voor de hulpofficier van justitie. De rechtbank gaat voorbij aan de ontkennende verklaringen die verdachte later bij de rechter-commissaris en op de terechtzitting van 22 maart 2021 heeft afgelegd, omdat die geen steun vinden in de bewijsmiddelen.
Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat de resultaten van het forensisch onderzoek in samenhang bezien met de verklaringen van [aangever] en [getuige] niet leiden tot de conclusie dat verdachte de brand niet kan hebben aangestoken. Verbalisant [verbalisant 3] heeft weliswaar gerelateerd dat het brandvertragende matras alleen kan zijn aangestoken door iemand die daarvoor ruim de tijd had, maar hij heeft daarbij geen concrete tijdsindicatie vermeld. Bij afwezigheid hiervan kan niet worden gesteld dat de tijd tussen het moment waarop door [getuige] is gezien dat verdachte de deur van zijn kamer probeerde te openen en het afgaan van het brandalarm te beperkt is geweest voor het stichten van de brand. De rechtbank overweegt daarnaast dat zowel [getuige] als [aangever] hebben verklaard dat het brandalarm na
ongeveeréén minuut afging, zodat niet is uitgesloten dat de tijd tussen voornoemde gebeurtenissen in werkelijkheid langer is geweest.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde brandstichting heeft gepleegd.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 27 april 2020 te [woonplaats] opzettelijk brand heeft gesticht door met een aansteker open vuur in aanraking te brengen met een matras en kussen, ten gevolge waarvan een matras en kussen gedeeltelijk zijn verbrand en daarvan gemeen gevaar voor de kamer waar verdachte verbleef en de direct aangrenzende andere kamers, in elk geval gemeen gevaar voor overige goederen in die kamers, en levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de in voornoemde en aangrenzende kamers aanwezige patiënten en medewerkers van [instelling] te duchten was.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar of zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF EN MAATREGEL

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot:
- een gevangenisstraf van vierentwintig maanden, met aftrek van het voorarrest;
- een ongemaximeerde terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege (hierna tbs met dwangverpleging);
- een gedragsbeïnvloedende of vrijheidsbeperkende maatregel als bedoel in artikel 38z Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr).
De officier van justitie heeft bij het bepalen van zijn eis gelet op de adviezen van de deskundigen in de Pro Justitia rapportage van 10 februari 2021 en de strafvorderingsrichtlijn van het Openbaar Ministerie voor onderhavig feit. De officier van justitie heeft ten aanzien van de strafmaat meegewogen dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is, dat eerdere gevangenisstraffen en langdurige psychiatrische behandelingen onvoldoende hebben geholpen om recidive te voorkomen, dat er materiële schade is ontstaan aan de kamer van verdachte er (levens)gevaar is geweest voor personen en dat de brand een forse impact moet hebben gehad op de doorgaans kwetsbare patiënten die in [instelling] verblijven.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte zorg nodig heeft. Hij wil graag worden behandeld, ook in een gedwongen kader. Een tbs-maatregel is daarom geschikt. Gelet op de psychische problematiek van verdachte en de specialistische zorg die hij behoeft is het niet wenselijk of passend dat verdachte nog langer in een reguliere gevangenis moet verblijven. De raadsman heeft de rechtbank daarom verzocht om verdachte, indien noodzakelijk geacht, een gevangenisstraf op te leggen die in duur gelijk is aan de reeds door verdachte in voorarrest doorgebrachte tijd.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf en maatregel heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte.
Ernst van het feit
Verdachte heeft op 27 april 2020 brand gesticht in zijn kamer bij [instelling] . Hierdoor is zijn kamer beschadigd geraakt en heeft hij medebewoners en medewerkers van [instelling] ernstig in gevaar gebracht. Dit is een ernstig feit. De brand had veel grotere gevolgen kunnen hebben als de medewerkers van [instelling] en de brandweerlieden niet zo adequaat hadden gehandeld. Dat de brand beperkt is gebleven tot de kamer van verdachte is niet aan hem te danken.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van een uittreksel uit de justitiële documentatie van verdachte van 7 juli 2020. Hieruit volgt dat verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
Verdachte is gedurende zes weken opgenomen geweest en onderzocht in het Pieter Baan Centrum. De rechtbank heeft kennisgenomen van de hierover opgemaakte Rapportage Pro Justitia van het NIFP van 10 februari 2021, ondertekend door psychiater D.I. Kuijpers en GZ-psycholoog A. Witvliet.
Hoewel verdachte beperkt heeft meegewerkt aan het onderzoek hebben de deskundigen kunnen vaststellen dat verdachte leidt aan een psychiatrische stoornis, in de vorm van schizofrenie. Bij verdachte is sprake van psychotische symptomen zoals uitgebreide wanen, desorganisatie in denken en gedrag, hallucinaties en negatieve symptomen Ook is sprake van een stoornis in het gebruik van cannabis en mogelijk in het gebruik van cocaïne. Verdachte heeft daarnaast een licht verstandelijke beperking. Allen waren aanwezig ten tijde van het bewezen verklaarde. Volgens de deskundigen was destijds sprake van een exacerbatie van psychotische symptomen. In de aanloop naar het bewezenverklaarde was sprake van een floride psychotisch toestandsbeeld met nog nauwelijks enig effect van de medicatie. Daarnaast was sprake van actief middelengebruik voorafgaand aan de opname van verdachte bij [instelling] . De verstandelijke beperking kent een chronisch verloop en was daarmee eveneens aanwezig.
In verband met de weigering en de (wisselend) ontkennende houding van betrokkene is het voor de deskundigen niet mogelijk geweest om een complete delictanalyse op te stellen, maar op basis van de beschikbare informatie blijkt wel dat er bij betrokkene in de periode rondom het ten laste gelegde niet tot nauwelijks 'gezond gedrag' werd waargenomen. Verdachte werd in verband met een psychotische decompensatie gedwongen opgenomen op een gesloten HIC-afdeling en werd daar tot het einde toe omschreven als ernstig psychotisch. Daarnaast is verdachte al blijvend beperkt in vele facetten van zijn functioneren door de verstandelijke beperking. De psychose zal daarbovenop een verder negatief effect op dit al basale beperkte functioneren hebben gehad. Daarnaast is hij ernstig verslaafd en kan gebruik van dan wel zucht naar middelen ook nog een verdere ontregelende rol hebben gespeeld. Concluderend stellen de deskundigen dat verdachtes psychische stoornis en verstandelijke handicap zijn gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het ten laste gelegde feit dermate hebben beïnvloed dat wordt geadviseerd het bewezenverklaarde tenminste verminderd aan verdachte toe te rekenen.
Het risico op herhaling van soortgelijke delicten wordt door de deskundigen ingeschat als hoog. De hierboven beschreven triade van probleemdomeinen, verder geproblematiseerd door het gebrek aan ziekte-inzicht, zelfbepalende en zorg mijdende attitude maakt dat het niet lukt om blijvend grip op verdachte te krijgen. Verdachte is zelf niet in staat om op een adequate manier met tegenslagen en problemen om te gaan en zal impulsief met (zelf)destructief gedrag kunnen reageren. Het risico hierop zal groter zijn ten tijde van een psychotische decompensatie, omdat dan de door de verstandelijke beperking al zeer beperkt aanwezige coping, oplossende vermogens, frustratietolerantie en agressieregulatie verder onder druk zullen komen te staan.
Om het recidiverisico te beperken adviseren de deskundigen aan verdachte tbs met dwangverpleging op te leggen. Ondanks de uitgebreide en langdurige psychiatrische behandeling, waarbij ook verschillende dwangmiddelen zijn toegepast (RM, ISD), krijgt de hulpverlening onvoldoende (blijvende) greep op hem. Verdachte heeft blijvend externe structuur nodig om niet terug te vallen in middelengebruik (met de daarbij behorende vermogensdelicten) en onttrekking aan behandeling (met bijbehorende psychiatrische decompensatie). Het gebrek aan ziekte-inzicht van verdachte in combinatie met zijn verstandelijke beperking maakt het niet goed mogelijk om afspraken met verdachte te maken. De complexe interactie tussen de hierboven beschreven probleemgebieden maakt ook dat verdachte lastig te plaatsen is gebleken buiten een forensische setting.
De rechtbank stelt op grond van de NIFP-rapportage vast dat bij verdachte sprake is een psychische stoornis, te weten schizofrenie en een stoornis in het gebruik van cannabis. Daarnaast is sprake van een licht verstandelijke beperking. Deze stoornissen en beperking waren ook aanwezig ten tijde van het plegen van het bewezen verklaarde feit. Gezien de overwegingen van de deskundigen - in het bijzonder die over het psychotische toestandsbeeld van verdachte - acht de rechtbank aannemelijk dat de stoornissen en beperking het handelen van verdachte zodanig beïnvloedde, dat het feit hem slechts in sterk verminderde mate kan worden toegerekend. Uit de rapportage komt verder duidelijk naar voren dat - op het moment dat er geen passend kader beschikbaar is - sprake is van een hoog recidiverisico en dat ter beteugeling van dit recidiverisico het van belang is dat verdachte wordt opgenomen in een drugsvrije en gestructureerde behandel- en begeleidingssetting gespecialiseerd in de problematiek van verdachte. De rechtbank neemt de conclusies van de deskundigen op deze punten over. Dat geldt ook voor het juridisch kader waarbinnen dit dient plaats te vinden. Gelet op het recidiverisico en het gebrek aan ziekte-inzicht bij verdachte acht de rechtbank het van belang dat verdachte langdurig, in een gestructureerde en beveiligde setting, wordt behandeld.
De rechtbank stelt vast dat is voldaan aan alle wettelijke eisen van artikel 37a Sr om tot oplegging van de maatregel van tbs te komen. De bewezen verklaarde brandstichting is een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld. Het recidiverisico wordt ingeschat als hoog en een ander kader om de maatschappij afdoende te beschermen tegen de gedragingen van de verdachte als gevolg van zijn schizofrenie, stoornis in het gebruik van cannabis en licht verstandelijke beperking ontbreekt. De algemene veiligheid van personen en goederen, vereist dan ook terbeschikkingstelling.
De rechtbank is van oordeel dat de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden niet toereikend is om de bij verdachte bestaande problematiek te behandelen. Het ontbreekt verdachte aan ziekte-inzicht en bereidheid zich te laten behandelen waardoor hij niet in staat wordt geacht om zich aan voorwaarden te houden.
Alles overwegend zal de rechtbank bevelen dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld met bevel tot verpleging van overheidswege.
De totale duur van de maatregel is niet gemaximeerd nu verdachte wordt veroordeeld voor een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen in de zin van artikel 38e lid 1 Sr.
Straf
De rechtbank acht, naast oplegging van genoemde maatregel, gelet op de ernst van het bewezen verklaarde feit en de omstandigheden waaronder deze is begaan, oplegging van een gevangenisstraf gerechtvaardigd. Rekening houdend met de sterk verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte zal de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen voor de duur van twaalf maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. De rechtbank wijkt af van de eis van de officier van justitie omdat zij verdachte, gezien zijn toestandsbeeld rondom het bewezen verklaarde, in beperktere mate verantwoordelijk houdt voor zijn daden.
Gedragsbeïnvloedende of vrijheidsbeperkende maatregel
De officier van justitie heeft bij zijn verzoek tot oplegging van een maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking geen recent opgemaakt, met redenen omkleed en ondertekend advies van een reclasseringsinstelling overgelegd, als voorgeschreven in artikel 38z, tweede lid, Sr. Hij heeft de rechtbank in overweging gegeven deze maatregel desondanks op te leggen onder gebruikmaking van haar ambtshalve bevoegdheid daartoe.
De rechtbank ziet hiertoe geen aanleiding. Aan verdachte wordt de tbs-maatregel opgelegd die, vanwege de aard van het misdrijf, ongemaximeerd is. Dat impliceert dat beëindiging van de maatregel pas aan de orde is als het recidiverisico laag is. Daarbij kunnen er in het kader van een voorwaardelijke beëindiging van de tbs met dwangverpleging ook allerlei voorwaarden gesteld worden die het recidive risico inperken. In dit geval is de rechtbank er niet op voorhand van overtuigd dat een verdere inperking van de bewegingsvrijheid van verdachte ook na beëindiging van de tbs-maatregel noodzakelijk is. Daarbij speelt mee dat blijkens de totstandkomingsgeschiedenis van artikel 38z Sr deze maatregel slechts bedoeld is voor situaties waarin sprake is van zeer ernstige delicten, die diep ingrijpen in het leven van het slachtoffer en de maatschappelijke veiligheid aantasten (Kamerstukken II 2013/14, 33816, 3, p. 12 en 55). Voorbeelden hiervan zijn ernstige gewelds- of zedenmisdrijven. De rechtbank plaatst de onderhavige bewezen verklaarde brandstichting niet in die orde van grootte, zeker niet nu er geen slachtoffers zijn.
Voorlopige hechtenis
De rechtbank zal bevelen dat de voorlopige hechtenis wordt opgeheven met ingang van het moment waarop de duur daarvan gelijk is aan de duur van de opgelegde vrijheidsstraf.

9.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 37a, 37b en 157 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

10.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het ten laste gelegde bewezen als hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
  • verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
  • verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
  • verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf en maatregel
  • veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
  • bepaalt dat de tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- gelast dat verdachte
ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat hij van overheidswege wordt verpleegd;
Voorlopige hechtenis
- beveelt dat de voorlopige hechtenis wordt opgeheven met ingang van het moment waarop de duur daarvan gelijk is aan de duur van de opgelegde vrijheidsstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.M.M. Heppe, voorzitter, mrs. I.J.B. Corbeij en S.R. van Breukelen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.H.A. de Poot, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 5 april 2021.
De oudste en jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 27 april 2020 te [woonplaats] opzettelijk brand heeft gesticht door met een aansteker en/of lucifers en/of een ander voorwerp, open vuur in aanraking te brengen met een matras en/of kussen, althans met een brandbare stof en/of brandbare voorwerpen ten gevolge waarvan een matras en/of kussen geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand,
in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor de kamer/woning waar verdachte verbleef en de direct aangrenzende andere kamers/woningen, in elk geval gemeen gevaar voor overige goederen in die kamers/woningen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, en/of
levensgevaar voor de in voornoemde en/of aangrenzende kamers/woningen aanwezige patiënten en/of medewerkers van [instelling] , in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de in voornoemde en/of aangrenzende kamers/woningen aanwezige patiënten en/of medewerkers van [instelling] , in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was;
(art 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht, art 157 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht)

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij de in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal van 29 en 30 april 2020, genummerd PL0900-2020129034 en PL0900-2020129034 - A, opgemaakt door de politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd pagina 1 tot en met 44 en blad 1 tot en met blad 5. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal van aangifte, p. 3.
3.Proces-verbaal van aangifte, p. 4.
4.Proces-verbaal van aangifte, p. 4.
5.Proces-verbaal van aangifte, p. 4.
6.Proces-verbaal van aangifte, p. 4.
7.Proces-verbaal van verhoor getuige, p. 12.
8.Proces-verbaal van verhoor getuige, p. 12.
9.Proces-verbaal van verhoor getuige, p. 12.
10.Proces-verbaal van bevindingen, blad 3.
11.Proces-verbaal van bevindingen, blad 3.
12.Proces-verbaal van bevindingen, blad 3.
13.Proces-verbaal van bevindingen, blad 3.
14.Proces-verbaal van bevindingen, p. 9.
15.Proces-verbaal van voorgeleiding in verband met aanhouding, p. 21.