ECLI:NL:RBMNE:2021:1343

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
2 april 2021
Publicatiedatum
6 april 2021
Zaaknummer
UTR 20/1873 en UTR 20/1871
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Anticumulatie van WAO-uitkering, terugvordering en beëindiging van toeslag

In deze zaak gaat het om eiseres die sinds 22 december 2004 een WAO-uitkering ontvangt, gebaseerd op een arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Na anonieme meldingen over haar werkzaamheden als zelfstandige heeft het Uwv onderzoek gedaan. Dit leidde tot de conclusie dat eiseres in de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2017 als bestuurder van verschillende bedrijven heeft gefunctioneerd en daaruit inkomsten heeft genoten. Op basis van deze bevindingen heeft het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres vastgesteld op minder dan 15% en een bedrag van € 61.494,36 aan te veel uitbetaalde WAO-uitkering teruggevorderd. Tevens is de toeslag op de WAO-uitkering per 1 april 2019 stopgezet.

Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de besluiten van het Uwv, maar deze zijn ongegrond verklaard. Hierop heeft zij beroep ingesteld bij de rechtbank. Tijdens de zitting heeft eiseres betoogd dat zij niet als bestuurder heeft gefunctioneerd en dat de inkomsten niet aan haar, maar aan haar ex-partner zijn toegeschreven. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het Uwv voldoende bewijs heeft geleverd dat eiseres arbeid heeft verricht en inkomsten heeft genoten, en dat de besluiten van het Uwv terecht in stand zijn gelaten. De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 20/18973 en UTR 20/1871

uitspraak van de meervoudige kamer van 2 april 2021 in de zaken tussen

[eiseres] uit [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. R. Küçükünal),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: R. van den Brink).

Inleiding

1.1
Eiseres ontvangt sinds 22 december 2004 een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). De uitkering is gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Op 7 oktober 2016 en 27 oktober 2017 heeft verweerder twee anonieme meldingen ontvangen over eiseres waarin onder meer naar voren komt dat eiseres als zelfstandige zou werken.
1.2
Naar aanleiding van de meldingen heeft verweerder onderzoek gedaan. Op grond van het onderzoek heeft verweerder vastgesteld dat eiseres in de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2017 bestuurder is geweest van verschillende bedrijven en in dat kader werkzaamheden heeft verricht en loon heeft ontvangen. Eiseres heeft verweerder hierover niet ingelicht. Van de onderzoeksbevindingen is op 17 oktober 2018 een rapport gemaakt.
1.3
Bij besluit van 19 maart 2019 (het primaire besluit 1) heeft verweerder de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres over de hiervoor genoemde periode fictief vastgesteld op minder dan 15%, en een bedrag van € 61.494,36 bruto aan te veel uitbetaalde WAOuitkering van eiseres teruggevorderd. Bij besluit van 22 maart 2019 (het primaire besluit 2) heeft verweerder dit bedrag ingevorderd. Bij besluit van 20 maart 2019 (het primaire besluit 3) heeft verweerder de toeslag die eiseres op haar WAOuitkering ontvangt per 1 april 2019 stopgezet.
1.4
Eiseres heeft tegen de drie primaire besluiten bezwaar gemaakt. Bij besluit van 14 april 2020 (het bestreden besluit 1) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen de primaire besluiten 1 en 2 ongegrond verklaard. Bij besluit van 15 april 2020 (het bestreden besluit 2) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit 3 ongegrond verklaard.
1.5
Eiseres heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld. De beroepen zijn op 10 februari 2021 gevoegd bij de rechtbank behandeld op een digitale zitting via Skype. Eiseres en verweerder hebben zich op de zitting laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Na afloop van de zitting heeft de rechtbank het onderzoek in de zaken gesloten.

Wettelijk kader

2.1
In artikel 80, eerste lid, van de WAO staat dat degene die een uitkering ontvangt, verplicht is om het Uwv, op verzoek of onverwijld uit eigen beweging, mededeling te doen van alle feiten of omstandigheden waarvan het hem redelijkerwijs duidelijk is dat die van invloed kunnen zijn op het recht op, of de hoogte van de uitkering of het bedrag dat daarvan wordt uitbetaald.
2.2
Op grond van artikel 44, eerste lid, aanhef en onder b, van de WAO wordt de uitkering van degene die arbeid gaat verrichten en daaruit inkomsten geniet gedurende een periode van vijf jaar niet ingetrokken of herzien, maar slechts uitbetaald tot een bedrag ter hoogte van de uitkering die zou zijn vastgesteld als die arbeid als algemeen geaccepteerde arbeid zou zijn aangemerkt (anticumulatie).
2.3
Het is vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) dat als aan de voorwaarden van artikel 44 van de WAO is voldaan, het Uwv gehouden is daaraan toepassing te geven. De bewoordingen van dit artikel staan in beginsel niet in de weg aan toepassing met terugwerkende kracht als het Uwv pas achteraf van de inkomsten uit arbeid op de hoogte raakt. [1]
2.4
De uitkering die onverschuldigd is betaald wordt door het Uwv teruggevorderd ingevolge artikel 57, eerste lid, van de WAO.

Beoordeling van de zaken

2. Eiseres is het niet eens met de anticumulatie van haar uitkering. Zij vindt dat niet kan worden gezegd dat zij arbeid heeft verricht en daaruit inkomsten heeft genoten. In het verlengde hiervan had verweerder niet tot de invordering van de te veel betaalde WAOuitkering en het stopzetten van de toeslag over mogen gaan. Verweerder blijft bij het bestreden besluit. De rechtbank moet aan de hand van wat partijen naar voren hebben gebracht, beoordelen of verweerder de primaire besluiten in de bestreden besluiten terecht in stand heeft gelaten.
3. Verweerder heeft zich op de zitting allereerst op het standpunt gesteld dat de bezwaren van eiseres tegen de primaire besluiten 2 en 3 bij nader inzien nietontvankelijk verklaard hadden moeten worden, omdat eiseres in bezwaar geen specifieke gronden zou hebben ingediend tegen de invordering en het stopzetten van de toeslag. De rechtbank gaat daar niet in mee. Met haar bezwaargronden tegen de anticumulatie in het primaire besluit 1 heeft eiseres immers duidelijk bedoeld om ook de grondslag van de invordering en het stopzetten van de toeslag aan te vechten. Deze gronden zijn daarmee ook gericht tegen de primaire besluiten 2 en 3.
4. Eiseres heeft in haar beroepschrift aangevoerd dat verweerder haar ten onrechte een boete heeft opgelegd. Op de zitting heeft de gemachtigde van eiseres deze beroepsgrond ingetrokken, zodat deze grond geen verdere bespreking behoeft in deze uitspraak.
5. Eiseres voert aan dat niet aan de voorwaarden van artikel 44 van de WAO is voldaan. Zij stond weliswaar geregistreerd als bestuurder van verschillende bedrijven, maar dat was tegen haar wil of zonder haar medeweten. Feitelijk heeft zij nooit als zodanig gefunctioneerd. De werkzaamheden die eiseres op papier zou hebben verricht heeft zij alleen verricht onder gerichte aanwijzingen van haar expartner, die altijd bij haar was. Eiseres werd daar door haar expartner toe gedwongen. Zij wist zelf niet wat zij deed. Verweerder heeft hier ten onrechte geen onderzoek naar gedaan, terwijl de ernstige medische problematiek op grond waarvan eiseres al vanaf 2004 voor 80 tot 100% arbeidsongeschikt wordt beschouwd, daar wel aanleiding toe geeft. Gelet op haar arbeidsbeperkingen kán eiseres de gestelde arbeid niet hebben verricht. De bedragen die op haar rekening zijn gestort zijn ook niet aan eiseres, maar aan haar ex-partner toegekomen. Omdat geen sprake is van arbeid en inkomsten was verweerder niet bevoegd om tot anticumulatie van de uitkering over te gaan en kan niet worden gezegd dat eiseres de inlichtingenplicht heeft geschonden. Dit brengt mee dat ook de invordering en het stopzetten van de toeslag geen stand kunnen houden, aldus eiseres.
6.1
De rechtbank volgt eiseres hierin niet. Verweerder heeft zich bij zijn besluitvorming gebaseerd op het onderzoeksrapport van 17 oktober 2018. De conclusies in dit rapport zijn gestoeld op gegevens over eiseres van diverse instanties, waaronder de Kamer van Koophandel, de Belastingdienst en gemeenten. Ook is gebruik gemaakt van gegevens uit de uitwisselingssystemen van de overheid zoals SUWI en SONAR. Verder zijn ook de bankafschriften van eiseres en van een aantal van de bedrijven betrokken bij het onderzoek. Eiseres heeft de juistheid van deze gegevens op zichzelf niet bestreden. De rechtbank ziet geen aanleiding voor de conclusie dat de gegevens niet zouden kloppen of dat de redeneringen en conclusies in het onderzoeksrapport die daarop zijn gebaseerd, onjuist of onvolledig zouden zijn. Het rapport bevat geen tegenstrijdigheden en is naar het oordeel van de rechtbank voldoende consistent en begrijpelijk.
6.2
Het is vervolgens aan eiseres om aannemelijk te maken dat desondanks geen sprake zou zijn geweest van arbeid en inkomsten. Naar het oordeel van de rechtbank is eiseres daar niet in geslaagd. Eiseres heeft geen enkel bewijsstuk overgelegd dat haar betoog ondersteunt. Daarbij ziet de rechtbank niet dat het onmogelijk was voor eiseres om haar betoog te onderbouwen. De gemachtigde van eiseres heeft er bijvoorbeeld op gewezen dat de bedragen die eiseres op haar rekening heeft ontvangen zouden zijn ‘doorgestort’ naar haar ex-partner. Dat zou op bankafschriften te zien moeten zijn, maar die afschriften zijn door eiseres niet overgelegd. De blote stelling van eiseres dat sprake was van dwang en de enkele verwijzing naar haar medisch vastgestelde arbeidsongeschiktheidspercentage, leggen naar het oordeel van de rechtbank tegenover het onderzoeksrapport van verweerder onvoldoende gewicht in de schaal.
6.3
Dat betekent dat verweerder met het onderzoeksrapport voldoende heeft onderbouwd dat eiseres arbeid heeft verricht en daaruit inkomsten heeft genoten, zodat aan de voorwaarden van artikel 44 van de WAO is voldaan. Verweerder kon daarom overgaan tot anticumulatie van de WAOuitkering van eiseres. In het verlengde hiervan ziet de rechtbank ook geen aanleiding voor de conclusie dat verweerder het teveel aan uitbetaalde WAOuitkering niet had mogen invorderen en de toeslag niet had mogen stopzetten. Tegen de invordering heeft eiseres geen specifieke gronden aangevoerd en om te bepalen of eiseres recht heeft op een uitkeringstoeslag is het verweerder toegestaan het inkomen van eiseres in te schatten op basis van wat zij in het verleden heeft verdiend. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie

7. Gelet op het voorgaande heeft verweerder de primaire besluiten in de bestreden besluiten terecht in stand gelaten. De beroepen zijn ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is op 2 april 2021 gedaan door mr. R.C. Stijnen, voorzitter en mr. E.M. van der Linde en mr. J.L.W. Broeksteeg, leden, in aanwezigheid van mr. N.K. de Bruin, griffier. De beslissing zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u binnen zes weken na de dag waarop de uitspraak is verzonden hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep. Deze uitspraak is verzonden op de stempeldatum die hierboven staat.

Voetnoten

1.Zij bijvoorbeeld de uitspraak van 5 november 2008,