ECLI:NL:RBMNE:2021:1359

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
16 maart 2021
Publicatiedatum
6 april 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 898
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake de beëindiging van de Ziektewet-uitkering van eiseres na medische beoordeling

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, uitgesproken op 16 maart 2021, staat de beëindiging van de Ziektewet-uitkering van eiseres centraal. Eiseres, die als callcentermedewerker werkte, had zich op 15 juni 2018 ziekgemeld en ontving sindsdien een ZW-uitkering. De verweerder, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, heeft op 27 september 2019 besloten dat eiseres per 28 oktober 2019 geen recht meer had op een ZW-uitkering, omdat zij meer dan 65% van haar maatmanloon kon verdienen. Dit besluit werd in een later stadium door eiseres bestreden, wat leidde tot een beroepsprocedure.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verweerder zijn besluit heeft gebaseerd op medische en arbeidskundige rapportages. Eiseres voerde aan dat de medische beoordeling onjuist was, omdat verweerder haar beperkingen had onderschat. De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvoldoende rekening had gehouden met de informatie van de GGZ-psychiater, die op 28 oktober 2019 een diagnose had gesteld van zowel depressieve als trauma gerelateerde klachten bij PTSS. De rechtbank concludeerde dat de verweerder onzorgvuldig had gehandeld bij de voorbereiding van het bestreden besluit en dat dit besluit onvoldoende gemotiveerd was.

De rechtbank heeft verweerder de gelegenheid geboden om het gebrek in het bestreden besluit te herstellen. Verweerder moet binnen zes weken na de tussenuitspraak het besluit deugdelijk motiveren, waarbij de informatie van de GGZ-psychiater herkenbaar moet worden meegewogen. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak op het beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/898-T

tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 maart 2021 in de zaak tussen

[eiseres], te [plaats] , eiseres,
gemachtigde: K.T. Ghaffari,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder,
gemachtigde: M.E. Buter.

Procesverloop

Bij besluit van 27 september 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder meegedeeld dat eiseres per 28 oktober 2019 geen uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) meer krijgt, omdat zij op 24 juli 2019 meer dan 65% van haar maatmanloon kan verdienen.
Bij besluit van 20 januari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 januari 2021 via een
Skype-verbinding. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Voorgeschiedenis
1. Eiseres heeft als laatste als callcentermedewerker gewerkt. Zij heeft zich op 15 juni 2018 ziekgemeld en per die datum een ZW-uitkering ontvangen. Op 24 juli 2019 heeft een medische eerstejaars ziektewetbeoordeling (EZWB) plaatsgevonden. Vervolgens heeft verweerder het primaire en het bestreden besluit genomen.
Grondslag van het bestreden besluit
2. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat eiseres per
28 oktober 2019 geen recht meer heeft op een ZW-uitkering, omdat zij meer dan 65% van haar maatmanloon kan verdienen. Daarbij heeft verweerder zich gebaseerd op medische en arbeidskundige rapportages.
Beoordelingskader
3. De rechtbank stelt voorop dat verweerder besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen, wanneer deze op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende begrijpelijk zijn. Het is aan eiseres aan te voeren (en zo nodig aannemelijk te maken) dat de rapporten niet aan de genoemde eisen voldoen of dat de medische beoordeling onjuist is.
Voor het aannemelijk maken dat een medische beoordeling onjuist is, is in beginsel een rapport van een arts noodzakelijk. Dit brengt mee dat de manier waarop iemand zelf zijn gezondheidsklachten ervaart, geen toereikende grondslag vormt voor het aannemen van een hogere mate van arbeidsongeschiktheid.
Gronden
4. Eiseres voert aan dat de medische beoordeling onjuist is, omdat verweerder de beperkingen van eiseres heeft onderschat. Verweerder heeft onvoldoende rekening gehouden met de fysieke en psychische klachten van eiseres.
Fysieke klachten
5.1.
Eiseres stelt dat zij op de datum in geding (28 oktober 2019) last van bekkenklachten c.q. bekkeninstabiliteit en urine-incontinentie had. Verweerder had eiseres op grond hiervan (verdergaand) beperkt moeten achten op de items staan en lopen. Eiseres heeft hiertoe een medisch journaal en een brief van haar verloskundige ingebracht.
5.2.
Verweerder heeft in deze beroepsgrond geen aanleiding gezien om als gevolg van de bekkenproblemen en urine-incontinentie bij eiseres meer of verdergaande beperkingen aan te nemen.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op 28 september 2020 gerapporteerd dat uit de medische kaart van de verloskundige blijkt dat pas op 30 december 2019 de urine-incontinentie en de bekkenproblematiek worden gemeld. De medische kaart geeft daarom geen aanwijzingen dat de belastbaarheid op de datum in geding (28 oktober 2019) foutief is beoordeeld.
Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep op 21 oktober 2020 gerapporteerd dat uit de brief van de verloskundige van 21 september 2020 geen nieuwe informatie naar voren komt. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft erop gewezen dat de bekkenklachten / lage rugproblematiek is meegewogen in de primaire beoordeling en dat eiseres in dat kader al is aangewezen op fysiek licht werk. Dat er op de datum in geding al sprake was van evident toegenomen klachten door de zwangerschap, is echter niet aannemelijk geworden.
Bovendien heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in haar rapport van 13 mei 2020 ten aanzien van de stelling van eiseres dat zij niet langer dan 20 minuten zou kunnen lopen wegens de dan optredende urine-incontinentie opgemerkt dat de geduide functies die 20 minuten niet overschrijden.
5.3.
De rechtbank kan de verzekeringsarts bezwaar en beroep hierin goed volgen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft terecht geen aanleiding gezien om verdergaande of extra beperkingen aan te nemen wegens de genoemde fysieke klachten van eiseres. Eiseres heeft geen nieuwe medische informatie in het geding gebracht waaruit blijkt dat verweerder haar op de datum in geding op grond van fysieke klachten meer of verder beperkt ten aanzien van het verrichten van arbeid had moeten achten.
Psychische klachten
6.1.
Eiseres voert aan dat verweerder haar beperkingen als gevolg van psychische klachten heeft onderschat. Volgens eiseres heeft verweerder de brief van de GGZ-psychiater van
29 oktober 2019 onvoldoende herkenbaar in de heroverweging meegewogen.
6.2.
De primaire verzekeringsarts heeft bij de EZWB op 24 juli 2019 ten aanzien van het verrichte psychisch onderzoek gerapporteerd: “Stemming is normaal. Affect moduleert normaal. Geheugen, aandacht en concentratie gb. Weinig ziekte-inzicht.”
Vervolgens heeft psychiater i.o. T.G. Senler van GGZ Centraal Meerzicht, onder supervisie van psychiater A.M. Dop, op 28 oktober 2019 eiseres beschreven als een vrouw met zowel depressieve als ook trauma gerelateerde klachten bij PTSS, met een comorbide depressieve stemmingsstoornis. Dit wordt geluxeerd door psychotraumata en onderhouden door een beperkt sociaal netwerk, bij een vrouw met een ontwijkende coping stijl.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in de rapportage van 9 januari 2020 de brief van de GGZ-psychiater van 28 oktober 2019 vermeld als informatie die is verkregen van derden. De beschrijvende diagnose, als hiervoor genoemd, heeft hij daarbij herhaald. Vervolgens heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep over het psychisch onderzoek gerapporteerd: “conform de bevindingen van de ziektewetarts”.
6.3.
De rechtbank is het met eiseres eens dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de informatie van de GGZ-psychiater, die van rond de datum in geding is, hiermee inhoudelijk onvoldoende herkenbaar heeft meegewogen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft bij het psychisch onderzoek alleen naar de bevindingen van het psychisch onderzoek door de primaire verzekeringsarts verwezen.
Uitkomst
7. Gelet op het voorgaande heeft verweerder onzorgvuldig gehandeld bij de voorbereiding van het bestreden besluit en dit besluit onvoldoende gemotiveerd. Het besluit is daarom in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het bestreden besluit komt daarom voor vernietiging in aanmerking.
Gelegenheid tot herstel van het gebrek
8. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen. Verweerder kan het gebrek herstellen door het bestreden besluit alsnog deugdelijk te motiveren, waarbij de genoemde informatie van de GGZ-psychiater inhoudelijk herkenbaar in de beoordeling over de belastbaarheid van eiseres op de datum in geding wordt meegewogen.
9. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen verweerder het gebrek kan herstellen op zes weken na verzending van deze tussenuitspraak. Verweerder moet zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, aan de rechtbank meedelen of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen. Als verweerder gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiseres in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van verweerder. In beginsel, en ook in de situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
10. Het geding zoals dat na deze tussenuitspraak wordt gevoerd, blijft in beginsel beperkt tot de beroepsgronden zoals die zijn besproken in deze tussenuitspraak, omdat het inbrengen van nieuwe geschilpunten over het algemeen in strijd met de goede procesorde wordt geacht. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 12 juni 2013 [1] .
11. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
- draagt verweerder op binnen twee weken aan de rechtbank mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen;
- stelt verweerder in de gelegenheid om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.H.J.M. Veldman-Gielen, rechter, in aanwezigheid van mr. J.M.T. Bouwman, griffier. De beslissing is uitgesproken op 16 maart 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.