Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.De procedure
- het verzoekschrift van de vrouw met bijlagen 1 en 2, binnengekomen op 31 december 2019;
- het verweerschrift van de man met daarin een aantal zelfstandige verzoeken (tegenverzoeken), van 27 maart 2020.
- het verweerschrift van de vrouw op de zelfstandige verzoeken van de man, met aanvullend verzoek, van 12 juni 2020;
- het F-formulier van de man, met bijlage, van 3 december 2020.
7 december 2020. Daarbij waren aanwezig: de advocaat van de vrouw en de man met zijn advocaat. De vrouw was niet aanwezig. De advocaat van de man heeft op de zitting een pleitnota overgelegd.
2.Waar gaat het over?
- te bepalen dat de vrouw na de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking met uitsluiting van de man nog zes maanden in de woning aan de [adres] in [woonplaats 1] mag blijven wonen incluslief het uitsluitend gebruik van de inboedel;
- vast te stellen dat de man € 3.000,- per maand aan de vrouw moet betalen aan partneralimentatie;
- de afwikkeling van het huwelijksvermogen vast te stellen conform een nader door de vrouw in het geding te brengen voorstel.
- subsidiair, alleen als de rechtbank een alimentatiebijdrage vaststelt, de bijdrage te bepalen op een bedrag niet hoger dan € 1.200,- per maand;
- de alimentatieduur te limiteren tot een periode van maximaal twee jaar na inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand, dan wel een limitering die de rechtbank juist vindt, dan wel de partneralimentatie twee jaar na de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking op nihil te stellen, dan wel na zoveel jaar als de rechtbank juist vindt;
- te verklaren voor recht dat de keuze voor toepassing van Engels recht niet rechtsgeldig is, zodat wordt teruggevallen op de akte huwelijkse voorwaarden waarin een scheiding van vermogens en uitsluiting van iedere gemeenschap van goederen is overeengekomen.
3.De beoordeling
- bepalen dat de man aan de vrouw een partneralimentatie dient te betalen van
- de duur van de partneralimentatie limiteren tot een periode van vijf jaar na inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand en de partneralimentatie vanaf twee jaar na deze inschrijving op nihil stellen;
- verklaren voor recht dat de rechtskeuze van partijen voor toepassing van Engels recht niet rechtsgeldig is en dat partijen bij notariële akte van 10 juli 2015 een uitsluiting van elke gemeenschap van goederen zijn overeengekomen.
- een hypotheekrente van € 332,- per maand;
- een hypotheekaflossing van € 203,- per maand;
- het forfait eigenaarslasten van € 95,- per maand;
- een ziektekostenpremie van € 170,- per maand;
- het eigen risico van € 385,- per jaar.
€ 1.097,- brengt de rechtbank de bijdrage aan de dochter van de man van € 335,- per maand nog in mindering. Door de vrouw is niet betwist dat de man deze bijdrage gedurende het huwelijk aan zijn dochter betaalde. Dat de dochter per [2021] de leeftijd van 21 jaar zal hebben bereikt, maakt naar het oordeel van de rechter niet dat de partneralimentatie vanaf dan dient voor te gaan op de bijdrage aan de dochter van de man, zoals de vrouw stelt. De man heeft – onbetwist – verklaard dat zijn dochter studeert en dat hij ook na haar 21e verjaardag dezelfde bijdrage aan haar zal blijven betalen.
€ 762,- netto op een bedrag van € 1.216,- bruto per maand. Dit volgt uit de eerder genoemde berekening, die in de bijlage van deze beschikking opgenomen.
tijdenshet huwelijk en niet
nahet huwelijk. Dit standpunt wordt door de man betwist en is door de vrouw niet, althans onvoldoende, onderbouwd. Uit de overgelegde e-mails met de notaris die de akte van rechtskeuze heeft opgesteld blijkt niet dat de wens van partijen voor een uitsluiting van de gemeenschap van goederen alleen tijdens het huwelijk betrof. Dit is ook zeer onaannemelijk, omdat de woning alleen eigendom is van de man en hij onbetwist heeft verklaard dat hij bij een eerdere echtscheiding al eens een woning heeft moeten verdelen.