Overwegingen
1. Eiser heeft op 29 april 2019 bijzondere bijstand gevraagd voor de eigen bijdrage van € 625,-- in een zaak waarin een toevoeging voor de advocaat is verleend.
2. Verweerder heeft contact opgenomen met de Raad voor Rechtsbijstand, deze zou hebben meegedeeld dat de eigen bijdrage is verlaagd naar € 145,--.
3. Deze aanvraag is afgewezen. In het bestreden besluit I is hiervoor als (gewijzigde) reden gegeven dat verweerder niet kan beoordelen of eiser de kosten van de eigen bijdrage zelf kan voldoen. In relatie hiermee is ook de noodzaak van bijzondere bijstand niet vast te stellen. Eiser heeft zijn financiële situatie onvoldoende inzichtelijk gemaakt. Hij heeft namelijk meegedeeld dat hij geen bankafschriften kan overleggen. Het nadeel hiervan komt voor zijn eigen rekening en risico, omdat sprake is van een aanvraagsituatie.
4. Eiser heeft op 26 februari 2019 bijzondere bijstand gevraagd voor advocaatkosten in een zaak waarin hij zoekresultaten van Google wilde laten verwijderen.
5. Met een e-mail van 4 maart 2019 heeft een medewerker van de Raad voor Rechtsbijstand laten weten dat geen toevoeging kan worden verleend. Het geschil komt namelijk onder meer voort uit beroepsmatig handelen van eiser als schrijver/ dichter. Hij ondervindt hinder van de Google zoekresultaten, bij de uitoefening van zijn beroep.
6. Op 5 maart 2019 heeft eiser in dezelfde zaak bijzondere bijstand gevraagd voor het griffierecht.
7. Beide aanvragen zijn afgewezen. In het bestreden besluit II is voor het afwijzen van bijzondere bijstand voor de advocaatkosten als reden gegeven dat deze kosten betrekking hebben op een zelfstandig beroep of bedrijf. De wetgever heeft in dit geval gefinancierde rechtsbijstand niet noodzakelijk geacht. Ook is het zo dat het recht op bijzondere bijstand zich niet uitstrekt tot kosten die in de voorliggende voorziening als niet noodzakelijk worden aangemerkt. Er zijn geen bijzondere omstandigheden gebleken om hiervan af te wijken.
8. In het bestreden besluit II is voor het afwijzen van bijzondere bijstand voor griffierecht als (gewijzigde) reden gegeven dat de noodzaak van een procedure en de hiermee gepaard gaande griffiekosten niet kan worden vastgesteld, doordat geen toevoeging is verleend. Eiser heeft geen andere stukken ingediend op basis waarvan kan worden vastgesteld dat het voeren van de procedure noodzakelijk was. Met betrekking tot het argument van eiser, dat geen sprake is van bedrijfsmatige activiteiten stelt verweerder dat de Raad voor de Rechtsbijstand de aanvraag voor een toevoeging beoordeelt. Verweerder gaat hier niet over.
9. Eiser stelt (in procedure 19/3019) dat hij in zeer specifieke omstandigheden verkeert, waardoor hij niet de gevraagde bewijsstukken kan overleggen. Het is onredelijk dat dit hem tegengeworpen wordt.
10. Eiser stelt (in procedure 19/3065) dat hij wel recht heeft op bijzondere bijstand voor advocaatkosten en griffierecht, omdat zijn activiteiten als schrijver niet beroepsmatig zijn. Het Nederlandse taalgebied is voor een schrijver te klein om van te kunnen leven. Daarbij heeft geen van de werken van eiser meer dan één keer de pers gehaald. Verweerder is van de lage inkomsten van eiser op de hoogte, doordat deze bekend zijn bij de fiscus en vanwege de BNG-pas waarop eiser destijds bijstand gestort kreeg.
11. Verweerder heeft voor zijn standpunt in beide procedures verwezen naar zijn standpunten in de bestreden besluiten I en II.
Beoordeling door de rechtbank
12. De rechtbank ziet zich allereerst gesteld voor de vraag of de beroepen van eiser ontvankelijk zijn. Eén van de vereisten hiervoor is dat het griffierecht tijdig is betaald.
13. Eiser heeft in beide procedures gevraagd om vrijgesteld te worden van het betalen van griffierecht. De door eiser opgestuurde inkomensgegevens zijn door de griffier beoordeeld. Met de brief van 6 februari 2020 (met kenmerk 19/3019 en 19/3065) is meegedeeld dat eiser in beide procedures niet voldoet aan de criteria voor betalingsonmacht en is aangekondigd dat nieuwe nota’s voor het griffierecht worden verzonden.
Griffierecht procedure 19/3019
14. Vervolgens is op 8 februari 2020 een nota verzonden (kenmerk19/03019) met een betaaltermijn van vier weken. Op 16 februari 2020 heeft eiser nogmaals een verzoek om vrijstelling van het betalen van griffierecht gedaan. Daarna is op 8 maart 2020 per aangetekende post een herinnering gestuurd (kenmerk 19/03019) met een betaaltermijn van vier weken. Het herhaalde verzoek van eiser is afgewezen met de brief van 3 juni 2020 (kenmerk 19/3019 en 19/3065) onder verwijzing naar de eerdere brief van 6 februari 2020.
15. De rechtbank stelt vast dat in de procedure met kenmerk 19/3019 tot op heden door eiser geen griffierecht is betaald. Dit terwijl duidelijk is meegedeeld dat hij niet voldoet aan de criteria om te worden vrijgesteld van betaling en zowel een nota als een aangetekende betalingsherinnering is verzonden. Eiser heeft tijdens de zitting naar voren gebracht dat hij brieven heeft ontvangen over de afwijzing van de gevraagde vrijstelling voor het betalen van griffierecht, maar dat dit andere keren wel is gehonoreerd. De rechtbank acht dit geen verschoonbare reden voor het niet betalen van griffierecht in
dezezaak. Het beroep wordt niet-ontvankelijk verklaard. Dit betekent dat de rechtbank niet toekomt aan een inhoudelijke beoordeling.
Griffierecht procedure 19/3065
16. In deze procedure is op 8 februari 2020 een nota verzonden (kenmerk 19/03065) met een betaaltermijn van vier weken. Daarna is op 8 maart 2020 per aangetekende post een herinnering gestuurd (kenmerk 19/03065) met een betaaltermijn van vier weken. Ook in deze procedure zijn de brieven over afwijzing van het verzoek om vrijstelling van het betalen van griffierecht verzonden. Desondanks heeft eiser ook in deze beroepsprocedure het griffierecht niet voldaan. De mededeling van eiser, dat in andere procedures wel een verzoek om vrijstelling tot het betalen van griffierecht is gehonoreerd, maakt niet dat sprake is van een verschoonbare reden. In
dezezaak is immers duidelijk kenbaar gemaakt dat wel griffierecht is verschuldigd. Om deze reden wordt het beroep niet-ontvankelijk verklaard. Dit betekent dat de rechtbank niet toekomt aan een inhoudelijke beoordeling.
17. De rechtbank verklaart het beroep in beide zaken niet-ontvankelijk.
18. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 25 maart 2021 door mr. E.E.M. van Abbe, rechter, in aanwezigheid van mr. S. van den Broek, griffier.
(de rechter is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen)
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op: