ECLI:NL:RBMNE:2021:1408

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
25 maart 2021
Publicatiedatum
8 april 2021
Zaaknummer
19/3019, 19/3065
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep wegens niet-betaling griffierecht in bestuursrechtelijke zaken

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedateerd 25 maart 2021, zijn twee procedures behandeld waarin eiser beroep heeft ingesteld tegen besluiten van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht. In beide zaken is het beroep niet-ontvankelijk verklaard omdat eiser geen griffierecht heeft betaald. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser op 29 april 2019 bijzondere bijstand heeft aangevraagd voor de eigen bijdrage in een rechtsbijstandszaak, maar dat deze aanvraag is afgewezen omdat hij niet kon aantonen dat hij de kosten zelf kon dragen. Evenzo heeft eiser in een andere procedure bijzondere bijstand aangevraagd voor advocaatkosten en griffiekosten, welke aanvragen eveneens zijn afgewezen. Eiser heeft in beide procedures verzocht om vrijstelling van het griffierecht, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat hij niet voldoet aan de criteria voor betalingsonmacht. Ondanks herhaalde verzoeken en herinneringen heeft eiser in geen van beide procedures het griffierecht voldaan. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het beroep in beide zaken niet-ontvankelijk is, waardoor er geen inhoudelijke beoordeling van de zaken plaatsvond. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 19/3019, 19/3065
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 maart 2021 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser,

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder

(gemachtigde: E.H. Siemeling).

Procesverloop

Procedure 19/3019
Met het besluit van 7 mei 2019 (het primaire besluit I) heeft verweerder de aanvraag van bijzondere bijstand ten behoeve van de eigen bijdrage voor rechtsbijstand afgewezen.
Met het besluit van 6 augustus 2019 (het bestreden besluit I) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit I ongegrond verklaard.
Procedure 19/3065
Met het besluit van 28 februari 2019 (het primaire besluit II) heeft verweerder de aanvraag van bijzondere bijstand voor advocaatkosten afgewezen.
Met het besluit van 11 maart 2019 (het primaire besluit III) heeft verweerder de aanvraag van bijzondere bijstand voor griffiekosten afgewezen.
Met het besluit van 20 juni 2019 (het bestreden besluit II) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de primaire besluiten I en II ongegrond verklaard.
In beide procedures
Eiser heeft tegen de bestreden besluiten I en II beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, door middel van een skypeverbinding, plaatsgevonden op 25 maart 2021. Eiser was aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk ter zitting uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep in beide zaken niet-ontvankelijk.

Overwegingen

Procedure 19/3019
1. Eiser heeft op 29 april 2019 bijzondere bijstand gevraagd voor de eigen bijdrage van € 625,-- in een zaak waarin een toevoeging voor de advocaat is verleend.
2. Verweerder heeft contact opgenomen met de Raad voor Rechtsbijstand, deze zou hebben meegedeeld dat de eigen bijdrage is verlaagd naar € 145,--.
3. Deze aanvraag is afgewezen. In het bestreden besluit I is hiervoor als (gewijzigde) reden gegeven dat verweerder niet kan beoordelen of eiser de kosten van de eigen bijdrage zelf kan voldoen. In relatie hiermee is ook de noodzaak van bijzondere bijstand niet vast te stellen. Eiser heeft zijn financiële situatie onvoldoende inzichtelijk gemaakt. Hij heeft namelijk meegedeeld dat hij geen bankafschriften kan overleggen. Het nadeel hiervan komt voor zijn eigen rekening en risico, omdat sprake is van een aanvraagsituatie.
Procedure 19/3065
4. Eiser heeft op 26 februari 2019 bijzondere bijstand gevraagd voor advocaatkosten in een zaak waarin hij zoekresultaten van Google wilde laten verwijderen.
5. Met een e-mail van 4 maart 2019 heeft een medewerker van de Raad voor Rechtsbijstand laten weten dat geen toevoeging kan worden verleend. Het geschil komt namelijk onder meer voort uit beroepsmatig handelen van eiser als schrijver/ dichter. Hij ondervindt hinder van de Google zoekresultaten, bij de uitoefening van zijn beroep.
6. Op 5 maart 2019 heeft eiser in dezelfde zaak bijzondere bijstand gevraagd voor het griffierecht.
7. Beide aanvragen zijn afgewezen. In het bestreden besluit II is voor het afwijzen van bijzondere bijstand voor de advocaatkosten als reden gegeven dat deze kosten betrekking hebben op een zelfstandig beroep of bedrijf. De wetgever heeft in dit geval gefinancierde rechtsbijstand niet noodzakelijk geacht. Ook is het zo dat het recht op bijzondere bijstand zich niet uitstrekt tot kosten die in de voorliggende voorziening als niet noodzakelijk worden aangemerkt. Er zijn geen bijzondere omstandigheden gebleken om hiervan af te wijken.
8. In het bestreden besluit II is voor het afwijzen van bijzondere bijstand voor griffierecht als (gewijzigde) reden gegeven dat de noodzaak van een procedure en de hiermee gepaard gaande griffiekosten niet kan worden vastgesteld, doordat geen toevoeging is verleend. Eiser heeft geen andere stukken ingediend op basis waarvan kan worden vastgesteld dat het voeren van de procedure noodzakelijk was. Met betrekking tot het argument van eiser, dat geen sprake is van bedrijfsmatige activiteiten stelt verweerder dat de Raad voor de Rechtsbijstand de aanvraag voor een toevoeging beoordeelt. Verweerder gaat hier niet over.
Standpunt van eiser
9. Eiser stelt (in procedure 19/3019) dat hij in zeer specifieke omstandigheden verkeert, waardoor hij niet de gevraagde bewijsstukken kan overleggen. Het is onredelijk dat dit hem tegengeworpen wordt.
10. Eiser stelt (in procedure 19/3065) dat hij wel recht heeft op bijzondere bijstand voor advocaatkosten en griffierecht, omdat zijn activiteiten als schrijver niet beroepsmatig zijn. Het Nederlandse taalgebied is voor een schrijver te klein om van te kunnen leven. Daarbij heeft geen van de werken van eiser meer dan één keer de pers gehaald. Verweerder is van de lage inkomsten van eiser op de hoogte, doordat deze bekend zijn bij de fiscus en vanwege de BNG-pas waarop eiser destijds bijstand gestort kreeg.
Standpunt van verweerder
11. Verweerder heeft voor zijn standpunt in beide procedures verwezen naar zijn standpunten in de bestreden besluiten I en II.
Beoordeling door de rechtbank
12. De rechtbank ziet zich allereerst gesteld voor de vraag of de beroepen van eiser ontvankelijk zijn. Eén van de vereisten hiervoor is dat het griffierecht tijdig is betaald.
13. Eiser heeft in beide procedures gevraagd om vrijgesteld te worden van het betalen van griffierecht. De door eiser opgestuurde inkomensgegevens zijn door de griffier beoordeeld. Met de brief van 6 februari 2020 (met kenmerk 19/3019 en 19/3065) is meegedeeld dat eiser in beide procedures niet voldoet aan de criteria voor betalingsonmacht en is aangekondigd dat nieuwe nota’s voor het griffierecht worden verzonden.
Griffierecht procedure 19/3019
14. Vervolgens is op 8 februari 2020 een nota verzonden (kenmerk19/03019) met een betaaltermijn van vier weken. Op 16 februari 2020 heeft eiser nogmaals een verzoek om vrijstelling van het betalen van griffierecht gedaan. Daarna is op 8 maart 2020 per aangetekende post een herinnering gestuurd (kenmerk 19/03019) met een betaaltermijn van vier weken. Het herhaalde verzoek van eiser is afgewezen met de brief van 3 juni 2020 (kenmerk 19/3019 en 19/3065) onder verwijzing naar de eerdere brief van 6 februari 2020.
15. De rechtbank stelt vast dat in de procedure met kenmerk 19/3019 tot op heden door eiser geen griffierecht is betaald. Dit terwijl duidelijk is meegedeeld dat hij niet voldoet aan de criteria om te worden vrijgesteld van betaling en zowel een nota als een aangetekende betalingsherinnering is verzonden. Eiser heeft tijdens de zitting naar voren gebracht dat hij brieven heeft ontvangen over de afwijzing van de gevraagde vrijstelling voor het betalen van griffierecht, maar dat dit andere keren wel is gehonoreerd. De rechtbank acht dit geen verschoonbare reden voor het niet betalen van griffierecht in
dezezaak. Het beroep wordt niet-ontvankelijk verklaard. Dit betekent dat de rechtbank niet toekomt aan een inhoudelijke beoordeling.
Griffierecht procedure 19/3065
16. In deze procedure is op 8 februari 2020 een nota verzonden (kenmerk 19/03065) met een betaaltermijn van vier weken. Daarna is op 8 maart 2020 per aangetekende post een herinnering gestuurd (kenmerk 19/03065) met een betaaltermijn van vier weken. Ook in deze procedure zijn de brieven over afwijzing van het verzoek om vrijstelling van het betalen van griffierecht verzonden. Desondanks heeft eiser ook in deze beroepsprocedure het griffierecht niet voldaan. De mededeling van eiser, dat in andere procedures wel een verzoek om vrijstelling tot het betalen van griffierecht is gehonoreerd, maakt niet dat sprake is van een verschoonbare reden. In
dezezaak is immers duidelijk kenbaar gemaakt dat wel griffierecht is verschuldigd. Om deze reden wordt het beroep niet-ontvankelijk verklaard. Dit betekent dat de rechtbank niet toekomt aan een inhoudelijke beoordeling.
Conclusie
17. De rechtbank verklaart het beroep in beide zaken niet-ontvankelijk.
18. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 25 maart 2021 door mr. E.E.M. van Abbe, rechter, in aanwezigheid van mr. S. van den Broek, griffier.
griffier
rechter

(de rechter is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen)

Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. U ziet deze datum hierboven.