ECLI:NL:RBMNE:2021:1416

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 maart 2021
Publicatiedatum
9 april 2021
Zaaknummer
16/659767-18 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in strafzaak met betrekking tot vuurwapens, handgranaten en medeplichtigheid aan heling

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 29 maart 2021 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het voorhanden hebben van vuurwapens, handgranaten en munitie, alsook van medeplichtigheid aan opzetheling van een gestolen auto en deelname aan een criminele organisatie. De rechtbank heeft vastgesteld dat in een door de verdachte gehuurde garagebox op 8 oktober 2018 een gestolen auto, vuurwapens, handgranaten en munitie zijn aangetroffen. De verdachte heeft echter verklaard niet op de hoogte te zijn geweest van de aanwezigheid van deze wapens en munitie. De rechtbank oordeelde dat niet bewezen kon worden dat de verdachte zich bewust was van de wapens en munitie in de garagebox, en sprak hem vrij van het voorhanden hebben van deze wapens en munitie. Ook de beschuldigingen van medeplichtigheid aan opzetheling van de auto en deelname aan een criminele organisatie werden niet bewezen. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte op de hoogte was van de criminele activiteiten van de medeverdachten en dat hij opzettelijk had deelgenomen aan een criminele organisatie. De rechtbank sprak de verdachte vrij van alle ten laste gelegde feiten en gelastte de bewaring van in beslag genomen geldbedragen ten behoeve van de rechthebbende.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Locatie Utrecht, zitting houdende in de beveiligde rechtbank ‘De Bunker’ in Amsterdam
Parketnummer: 16/659767-18 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 29 maart 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [1987] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres
[adres] in [woonplaats] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op:
23 januari 2019, 10 april 2019, 5 juni 2019, 28 augustus 2019, 11 september 2019,
15 november 2019, 30 januari 2020, 23 april 2020 en 5 november 2020 (regie-/pro formazittingen);
  • 29 januari 2021 (inhoudelijke behandeling);
  • 29 maart 2021 (sluiting van het onderzoek).
De verdachte is in persoon verschenen en heeft zich ter terechtzitting laten bijstaan door
mr. R.A. van der Horst, advocaat te Amsterdam.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de standpunten en de vordering van de officieren van justitie, mrs. B.E.M. van de Ven en J. Zeilstra (hierna gezamenlijk te noemen: de officier van justitie), en van wat de verdachte en zijn raadsman naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

Op de zitting van 29 januari 2021 is de tenlastelegging gewijzigd. Deze tenlastelegging is, met wijziging, als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
1. in de periode van 1 januari 2013 tot en met 8 oktober 2018 in Nederland en/of Groot-Brittannië, samen met [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] , [medeverdachte 6] en/of anderen, heeft deelgenomen aan:
a. een criminele organisatie met als oogmerk het plegen van misdrijven als bedoeld in de Opiumwet
en/of
b. een criminele organisatie met als oogmerk het plegen van de volgende misdrijven:
- (voorbereiding van) moord en/of doodslag;
- het voorhanden hebben van wapens en munitie;
- het witwassen van vermogensbestanddelen afkomstig uit de drugshandel;
- diefstal;
- opzetheling;
2. op 8 oktober 2018 in Bilthoven, samen met anderen, vuurwapens, handgranaten en munitie voorhanden heeft gehad;
subsidiair
medeplichtig is geweest aan het onder 2 primair ten laste gelegde;
3. op 8 oktober 2018 in Bilthoven, samen met anderen, een auto (BMW) heeft geheeld;
subsidiair
medeplichtig is geweest aan het onder 3 primair ten laste gelegde.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging. Dat betekent dat er geen formele belemmeringen zijn die maken dat de rechtbank deze strafzaak niet inhoudelijk kan beoordelen.

4.HET OORDEEL VAN DE RECHTBANK

Uit de stukken in het procesdossier blijkt het volgende.
Op 8 oktober 2018 is de woning van medeverdachte [medeverdachte 2] doorzocht. In die woning is een huurcontract aangetroffen van een garagebox aan de [adres] in [woonplaats] . Dit huurcontract stond op naam van verdachte. De huur van de garagebox is ingegaan op 24 januari 2017. In de garagebox werden op 8 oktober 2018 een gestolen auto (BMW), 10 vuurwapens, 10 handgranaten en een grote hoeveelheid munitie aangetroffen. Verdachte heeft verklaard dat hij niet wist dat er wapens en munitie in de garagebox lagen. Hij heeft de garagebox voor ‘een jongen’ gehuurd die er voertuigen en meubels in wilde opslaan. Nadat hij de box in 2017 had gehuurd, is er hij er nooit meer geweest, aldus verdachte.
4.1.
Vrijspraak van feit 2
Aan verdachte is onder feit 2 primair ten laste gelegd dat hij de wapens en munitie in de garagebox, samen met anderen, voorhanden heeft gehad. Subsidiair is ten laste gelegd dat verdachte medeplichtig is geweest aan het voorhanden hebben van de wapens en munitie in de garagebox.
Juridisch kader
Uit rechtspraak [1] blijkt dat voor een veroordeling van het voorhanden hebben van wapens en munitie is vereist dat verdachte die wapens en munitie ‘min of meer’ bewust aanwezig had. Verdachte moet zich bewust zijn geweest van de (waarschijnlijke) aanwezigheid van de wapens en munitie, zonder dat die bewustheid zich hoeft uit te strekken tot de specifieke eigenschappen of de exacte locatie daarvan. Voor het bewijs van dergelijke bewustheid geldt dat daarvan ook sprake kan zijn in een geval dat het niet anders kan dan dat de verdachte zulke bewustheid heeft gehad. Verder moet bewezen kunnen worden dat de verdachte feitelijke macht over de wapens en munitie kon uitoefenen in de zin dat hij daarover kon beschikken. Dat betekent niet dat vereist is dat de wapens en munitie in de directe nabijheid van verdachte lagen.
Standpunten van de officier van justitie en de raadsman
De officier van justitie heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder feit 2 primair en subsidiair ten laste gelegde, omdat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich bewust was van de aanwezigheid van de wapens, handgranaten en munitie in de garagebox. De raadsman heeft om diezelfde reden vrijspraak bepleit van het onder feit 2 ten laste gelegde.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is het met de officier van justitie en de raadsman eens dat op grond van de stukken in het procesdossier niet kan worden vastgesteld dat verdachte zich bewust was van de aanwezigheid van wapens en munitie in de garagebox in [woonplaats] . De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het onder feit 2 primair en subsidiair ten laste gelegde.
4.2.
Vrijspraak van feit 3
Onder feit 4 (de rechtbank leest: feit 3) is primair ten laste gelegd dat verdachte de auto die in de garagebox in [woonplaats] is aangetroffen, samen met anderen, opzettelijk heeft geheeld. Subsidiair is ten laste gelegd dat medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] en/of anderen dit hebben gedaan en dat verdachte daaraan medeplichtig was.
Juridisch kader
Voor een bewezenverklaring van opzetheling is vereist dat verdachte de auto voorhanden had, terwijl hij wist dat de auto van misdrijf afkomstig was. Die wetenschap moet verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen van het goed hebben gehad. Onder het voorhanden hebben van een goed valt ook het kunnen beschikken over een goed dat elders is opgeslagen.
Van medeplegen (‘samen met anderen’) is sprake indien verdachte ten aanzien van het ten laste gelegde feit nauw en bewust met een ander of anderen heeft samengewerkt én dat de bijdrage van verdachte aan het ten laste gelegde van voldoende gewicht was. Van medeplichtigheid is sprake indien verdachte het ten laste gelegde misdrijf heeft bevorderd en/of vergemakkelijkt door behulpzaam te zijn bij het plegen daarvan of door opzettelijk gelegenheid, middelen of inlichtingen te verschaffen tot het plegen van het misdrijf. Vereist is daarbij dat niet alleen wordt bewezen dat verdachtes opzet was gericht op het bevorderen en/of vergemakkelijken van een door een ander begaan misdrijf, maar ook dat verdachtes opzet, al dan niet in voorwaardelijke vorm, was gericht op dit misdrijf. [2] Voorwaardelijk opzet is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat misdrijf zal worden begaan. De beantwoording van de vraag of de aanmerkelijke kans op het betreffende misdrijf daarbij door de verdachte bewust is aanvaard, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging van de verdachte en de omstandigheden waaronder deze is verricht.
Standpunten van de officier van justitie en de raadsman
Volgens de officier van justitie moet verdachte worden vrijgesproken van het onder feit 3 primair ten laste gelegde, omdat het procesdossier onvoldoende bewijs bevat voor het medeplegen van opzetheling. Dat verdachte medeplichtig is geweest aan het helen van de auto die in de garagebox in [woonplaats] is aangetroffen, kan volgens de officier van justitie wél wettig en overtuigend worden bewezen. De officier van justitie heeft daartoe – kortgezegd – het volgende aangevoerd. Op grond van de stukken in het procesdossier kan worden geconcludeerd dat medeverdachte [medeverdachte 1] leidinggaf aan een criminele organisatie waar ook medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 5] deel van uitmaakten. Uit de samenhang tussen de verklaringen van verdachte en (de aard van) zijn contacten met [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 5] kan worden afgeleid dat verdachte de garagebox heeft gehuurd voor een deelnemer aan die criminele organisatie. Verdachte heeft de huur contant betaald en de sleutel direct aan die deelnemer afgegeven. Een garagebox leent zich bij uitstek voor de opslag van een auto en verdachte heeft verklaard dat degene voor wie hij de box heeft gehuurd er, onder meer, voertuigen in wilde opslaan. Uit het voorgaande blijkt volgens de officier van justitie dat verdachte de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de garagebox zou worden gebruikt voor de opslag van een gestolen auto en dat verdachte dus voorwaardelijk opzet had op het voorhanden hebben van de gestolen auto. De raadsman heeft vrijspraak bepleit van zowel het primair als subsidiair onder feit 3 ten laste gelegde. De raadsman heeft zich ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde op het standpunt gesteld dat – anders dan door de officier van justitie betoogd – niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat het (voorwaardelijk) opzet van verdachte was gericht op (de medeplichtigheid aan) het helen van de in de garagebox aangetroffen auto.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht – net als de officier van justitie en de raadsman – niet bewezen dat verdachte de auto in de garagebox in [woonplaats] opzettelijk samen met anderen heeft geheeld. Het procesdossier bevat, zoals ook door de officier van justitie en de raadsman betoogd, onvoldoende bewijs voor het onder feit 3 ten laste gelegde medeplegen.
De rechtbank acht evenmin bewezen dat verdachte medeplichtig is geweest aan het helen van de in de garagebox aangetroffen auto. Dat verdachte de garagebox opzettelijk heeft gehuurd om het onder 3 ten laste gelegde misdrijf te vergemakkelijken of bevorderen, kan naar het oordeel van de rechtbank namelijk niet zonder meer uit de door de officier van justitie genoemde feiten en omstandigheden worden afgeleid. Dat verdachte de garagebox huurde voor iemand die ook de loods in [woonplaats] gebruikte en meer ruimte zocht voor de opslag van (onder meer) voertuigen, is daartoe onvoldoende, nu er in de loods in [woonplaats] op het eerste gezicht geen opvallende spullen stonden en een garagebox – zoals de officier van justitie ook zelf naar voren heeft gebracht – zich bij uitstek leent voor het stallen van een auto. De huur van de garagebox hoefde door verdachte dus ook niet zonder meer als dubieus te worden aangemerkt, ook niet als wordt gekeken naar de aard en inhoud van de contacten van verdachte met de medeverdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 5] . Hieruit blijkt immers niet, zoals hierna ook onder feit 1 zal worden overwogen, dat verdachte op de hoogte was van de criminele activiteiten van deze personen. Het procesdossier bevat evenmin andere feiten en omstandigheden waaruit het opzet van verdachte op het helen van de auto, al dan niet in voorwaardelijke zin, kan worden afgeleid. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van zowel het primair als subsidiair onder feit 3 ten laste gelegde.
4.3.
Vrijspraak van feit 1
Onder feit 1 is ten laste gelegd dat verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie die was gericht op het plegen van misdrijven als bedoeld in de Opiumwet en op misdrijven als moord en/of doodslag, het voorhanden hebben van wapens en munitie, witwassen, diefstal en opzetheling.
Juridisch kader
Deelname aan een criminele organisatie is strafbaar gesteld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) en in artikel 11b van de Opiumwet. Een
organisatiein de zin van voormelde artikelen is een samenwerkingsverband tussen twee of meer personen met een zekere duurzaamheid en structuur. Niet vereist is dat verdachte heeft samengewerkt of bekend was met alle deelnemers aan de organisatie.
Het
oogmerkvan deze organisatie moet gericht zijn op het plegen van misdrijven. Voor een bewezenverklaring is voldoende dat het plegen van misdrijven door de organisatie wordt beoogd. Dat betekent dat nog geen aanvang hoeft te zijn gemaakt met het daadwerkelijke plegen daarvan.
Om van
deelnemingte kunnen spreken is vereist dat verdachte tot het samenwerkingsverband behoorde en dat hij een aandeel had in – of ondersteuning gaf aan – gedragingen die strekten tot óf rechtstreeks verband hielden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie. In het bestanddeel deelneming aan een organisatie ligt tevens het
opzetvan verdachte besloten.
Verdachte moet dus opzettelijk hebben deelgenomen aan een organisatie die het plegen van misdrijven tot oogmerk had. Dat betekent dat hij in zijn algemeenheid moet hebben geweten dat de organisatie het plegen van misdrijven beoogde. Niet vereist is dat het opzet van verdachte zelf was gericht op het plegen van misdrijven of dat hij heeft deelgenomen aan (reeds binnen de organisatie gepleegde) misdrijven. [3]
Standpunten van de officier van justitie en de raadsman
De officier van justitie heeft betoogd dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie met als oogmerk het voorhanden hebben van wapens en munitie. Van de andere onderdelen van het onder 1 ten laste gelegde moet verdachte worden vrijgesproken, aldus de officier van justitie.
De raadsman heeft algehele vrijspraak bepleit van feit 1. Op grond van het procesdossier zou wellicht kunnen worden vastgesteld dat verdachte de organisatie heeft ondersteund door de garagebox te huren waarin uiteindelijk wapens en munitie en een gestolen auto zijn aangetroffen. Uit het procesdossier blijkt echter geenszins dat verdachte wist dat degene voor wie hij de garagebox huurde zich bezighield met het plegen van strafbare feiten of lid was van een criminele organisatie. Dat verdachte opzettelijk heeft deelgenomen aan een criminele organisatie kan dan ook niet wettig en overtuigend worden bewezen, aldus de raadsman.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is het met de officier van justitie en de raadsman eens dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie die was gericht op het plegen van misdrijven als bedoeld in de Opiumwet en misdrijven als (voorbereidingshandelingen van) moord en/of doodslag, witwassen, diefstal en opzetheling. Het procesdossier bevat hiervoor simpelweg onvoldoende aanknopingspunten.
De rechtbank acht – anders dan de officier van justitie – ook niet bewezen dat verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie die was gericht op het voorhanden hebben van wapens en munitie. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Naar het oordeel van de rechtbank kan uit de stukken in het procesdossier worden afgeleid dat – onder meer – medeverdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 5] deelnamen aan een criminele organisatie met als oogmerk het voorhanden hebben van wapens en munitie. Dat verdachte deze criminele organisatie bij het verwezenlijken van dat oogmerk heeft ondersteund door de garagebox te huren, kan volgens de rechtbank óók uit de stukken in het procesdossier worden afgeleid. Uit de gedragingen van verdachte en de aard en inhoud van zijn contacten met medeverdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 5] kan echter niet zonder meer worden afgeleid dat verdachte opzettelijk heeft deelgenomen aan de criminele organisatie. Hieruit blijkt namelijk niet dat verdachte op de hoogte was van de criminele activiteiten van deze personen. Uit andere stukken in het procesdossier blijkt evenmin dat verdachte wist dat hij de garagebox huurde voor een organisatie die het plegen van misdrijven beoogde. De enkele omstandigheid dat in de woning van verdachte twee telefoons met cryptomunten (bitcoins) zijn aangetroffen, maakt het vorenstaande niet anders, reeds omdat deze telefoons op geen enkele wijze in verband kunnen worden gebracht met strafbare feiten en/of de criminele organisatie waarvan medeverdachten deel uitmaakten. De rechtbank zal verdachte daarom ook vrijspreken van het onder feit 1 ten laste gelegde.

5.BESLAG

Op 8 oktober 2018 zijn tijdens de doorzoeking van de woning van verdachte twee telefoons aangetroffen. Op deze telefoons stonden cryptomunten (bitcoins). Deze cryptomunten zijn omgezet in euro’s en de geldbedragen zijn in beslag genomen. Het gaat, gebaseerd op de door de officier van justitie ter zitting overgelegde beslaglijst, om de volgende bedragen:
  • € 5.023,68 (IBN-code 08.09.03.002.001);
  • € 9.278,55 (IBN-code 08.09.03.003.001).
De officier van justitie heeft gevorderd dat de in beslag genomen geldbedragen verbeurd worden verklaard.
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van de aan hem ten laste gelegde feiten. Dat betekent dat de in beslag genomen geldbedragen niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring. Verdachte heeft geen afstand gedaan van de in euro’s omgezette cryptomunten. Hij heeft bij de politie en ter terechtzitting echter wel verklaard dat de cryptomunten (en daarmee de geldbedragen) niet van hem waren. De rechtbank zal daarom gelasten dat de geldbedragen worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende.

6.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder de feiten 1, 2 en 3 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;

Beslag

- gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van de volgende voorwerpen:
- een geldbedrag van € 5.023,68 (omgew. bitcoins, IBN-code 08.09.03.002.001);
- een geldbedrag van € 9.278,55 (omgew. bitcoins IBN-code 08.09.03.003.001);
Voorlopige hechtenis
- heft op het – reeds geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.P. Schotman voorzitter, mrs. E.H.M. Druijf en
E.J.W. Verhaagh, rechters, in tegenwoordigheid van mr. P.M. Lindeman, griffier,
en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 29 maart 2021.
De voorzitter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE 1: DE TENLASTELEGGING
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1. hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2013 tot en met 8 oktober 2018 te Nieuwegein en/of Tull in 't Waal en/of Oss en/of elders in Nederland en/of in Groot-Brittannië, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 5] en/of [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 6] en/of een of meer anderen, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van één of meer misdrijven als bedoeld in artikel 10 derde, vierde, vijfde lid, 10a eerste lid, 11 derde, vijfde lid en/of 11a Opiumwet;

artikel 11a(oud)/11b Opiumwet en artikel 140 lid 3 Wetboek van Strafrecht

en/of
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2013 tot en met 8 oktober 2018 te Nieuwegein en/of Tull in 't Waal en/of Oss en/of elders in Nederland en/of in Groot-Brittannië, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 5] en/of [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 6] en/of een of meer anderen, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van één of meer misdrijven, te weten (onder meer):
 het opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade een ander van het leven te beroven (zoals bedoeld in de artikelen 287 en 289 Wetboek van Strafrecht) en/of de voorbereiding daarvan (zoals bedoeld in artikel 46 Wetboek van Strafrecht) door het opzettelijk voorwerpen en/of stoffen en/of informatiedragers en/of ruimten en/of vervoermiddelen, bestemd tot het begaan van dat/die misdrijf/misdrijven, verwerven en/of vervaardigen en/of voorhanden te hebben en/of
 het voorhanden hebben van één of meer wapens en/of van munitie van de categorieën II en/of III (zoals bedoeld in artikel 26 Wet Wapens en Munitie) en/of
 het witwassen van vermogensbestanddelen afkomstig van de handel in drugs (zoals bedoeld in artikel 420bis Wetboek van Strafrecht) en/of
 diefstal (als bedoeld in artikel 310 en 311 Wetboek van Strafrecht en/of
 opzetheling (als bedoeld in artikel 416 Wetboek van Strafrecht);
artikel 140 lid 1 en lid 3 Wetboek van Strafrecht
art 11a lid 1 Opiumwet
art 10 lid 5 Opiumwet
art 2 ahf/ond A Opiumwet
2. hij op of omstreeks 8 oktober 2018 te [woonplaats] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, één of meerdere (10) wapen(s) van categorie III, te weten:
 een vuurwapen Heckler & Koch, 9mm en/of
 een vuurwapen Star, 9 mm en/of
 een vuurwapen Taurus, .32 Long) en/of
 een vuurwapen HS, 9mm en/of
 een vuurwapen CZ, 9mm en/of
 een vuurwapen Taurus, .22LR en/of
 een vuurwapen Astra, 6.35mm en/of
 een vuurwapen Thompson, 444 Rem Mag en/of
 een vuurwapen Colt, .222RM en/of
 een vuurwapen Colt, .223 en/of
één of meerdere (10) wapen(s) van categorie II, te weten één of meerdere (10) handgrana(a)t(en) en/of één of meerdere stuk(s) munitie (2590)van categorie III en/of één stuk munitie van categorie II, voorhanden heeft gehad;
art 26 lid 1 Wet wapens en munitie
subsidiair
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of een of meer anderen op of omstreeks 8 oktober 2018 te [woonplaats] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, één of meerdere (10) wapen(s) van categorie III, te weten:
 een vuurwapen Heckler & Koch, 9mm en/of
 een vuurwapen Star, 9 mm en/of
 een vuurwapen Taurus, .32 Long) en/of
 een vuurwapen HS, 9mm en/of
 een vuurwapen CZ, 9mm en/of
 een vuurwapen Taurus, .22LR en/of
 een vuurwapen Astra, 6.35mm en/of
 een vuurwapen Thompson, 444 Rem Mag en/of
 een vuurwapen Colt, .222RM en/of
 een vuurwapen Colt, .223 en/of
één of meerdere (10) wapen(s) van categorie II, te weten één of meerdere (10) handgrana(a)t(en) en/of één of meerdere stuk(s) munitie (2590)van categorie III en/of één stuk munitie van categorie II, voorhanden heeft/hebben gehad
tot en/of bij het plegen van welk misdrijf verdachte in de periode van 23 januari 2017 tot en met 8 oktober 2018 te Bilthoven en/of te Nieuwegein, in elk geval in Nederland opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest, door een (op zijn naam gehuurde) loods (aan de [adres] ) ter beschikking te stellen;
art 26 lid 1 Wet wapens en munitie
art 48 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 48 lid 2 Wetboek van Strafrecht
4. hij in of omstreeks de periode van 17 mei 2018 tot en met 8 oktober 2018 te [woonplaats] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een of meer goederen, te weten een auto (BMW M5, voorzien van valse kentekenplaten [kenteken] en voorzien van een vals VIN) heeft verworven, voorhanden gehad en/of overgedragen, terwijl hij en zijn mededader(s) ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
artikel 416 Wetboek van Strafvordering
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
subsidiair
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of een of meer anderen in of omstreeks de periode van 17 mei 2018 tot en met 8 oktober 2018 te [woonplaats] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een of meer goederen, te weten een auto (BMW M5, voorzien van valse kentekenplaten [kenteken] en voorzien van een vals VIN) heeft/hebben verworven, voorhanden gehad en/of overgedragen, terwijl hij en zijn mededader(s) ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist/wisten dat het een door misdrijf verkregen goed betrof,
tot en/of bij het plegen van welk misdrijf verdachte in de periode van 23 januari 2017 tot en met 8 oktober 2018 te [woonplaats] en/of te Nieuwegein, in elk geval in Nederland opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest, door een (op zijn naam gehuurde) loods (aan de [adres] ) ter beschikking te stellen.
art 416 Wetboek van Strafrecht
art 48 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 48 lid 2 Wetboek van Strafrecht

Voetnoten

1.Zie het arrest van de Hoge Raad van 31 maart 2020, ECLI:NL:HR:2020:504.
2.Zie bijvoorbeeld HR 13 november 2001, ECLI:NL:HR:2001:AD4372.
3.zie HR 15 mei 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA0502.