ECLI:NL:RBMNE:2021:1439

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
1 april 2021
Publicatiedatum
12 april 2021
Zaaknummer
UTR 20/4608
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit kinderopvangtoeslag en recht op toeslag voor eerdere maanden

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 1 april 2021 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de Belastingdienst/Toeslagen inzake kinderopvangtoeslag. Eiseres had op 12 februari 2019 een aanvraag ingediend voor kinderopvangtoeslag met ingang van 1 november 2018 voor haar twee kinderen. De Belastingdienst had eerder, op 15 oktober 2020, een voorschot kinderopvangtoeslag verleend voor de periode van 1 november 2018 tot en met 24 november 2018. Eiseres stelde dat zij recht had op kinderopvangtoeslag vanaf 1 januari 2018 tot en met 25 november 2018, omdat zij in die periode gebruik had gemaakt van buitenschoolse opvang voor haar kinderen. De rechtbank oordeelde echter dat de aanvraag voor de periode vóór 1 november 2018 te laat was ingediend, aangezien de wet bepaalt dat kinderopvangtoeslag maximaal voor de drie maanden voorafgaand aan de aanvraag kan worden toegekend. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat de door eiseres aangevoerde persoonlijke omstandigheden niet als bijzondere omstandigheden konden worden aangemerkt die aanleiding gaven om van terugvordering van de teveel ontvangen toeslag af te zien. De uitspraak werd gedaan door mr. M. Eversteijn, in aanwezigheid van griffier mr. M.M. van Luijk-Salomons.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/4608

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

1 april 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres,

en

Belastingdienst/Toeslagen, kantoor Utrecht, verweerder

(gemachtigde: R. Noortmann).

Procesverloop

Bij besluit van 15 oktober 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres over het jaar 2018 kinderopvangtoeslag toegekend over de periode 1 november 2018 tot en met
24 november 2018.
Bij besluit van 10 november 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden via een Skype-beeldverbinding op
1 april 2021. Eiseres is verschenen.. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
Feiten
2. Eiseres heeft op 12 februari 2019 kinderopvangtoeslag aangevraagd met ingang van 1 november 2018 voor haar twee kinderen [A] en [B] . Ze heeft daarbij aangegeven dat zij over de periode 1 november 2018 tot en met 25 november 2018 voor haar twee kinderen 255 uren buitenschoolse opvang per kind afneemt tegen een uurtarief van € 8,03. Op basis van deze gegevens is aan eiseres een voorschot kinderopvangtoeslag verleend van € 1.713,-. Op 19 juni 2019 heeft verweerder desgevraagd gegevens van eiseres ontvangen om de kinderopvangtoeslag over het jaar 2018 definitief te kunnen vaststellen. In bezwaar heeft eiseres aangevuld dat zij vanaf 1 januari 2018 gebruik heeft gemaakt van buitenschoolse opvang voor haar twee kinderen en dat het aantal door haar bij de aanvraag opgegeven opvanguren over heel 2018 abusievelijk in de maand november 2018 terecht is gekomen.
Bestreden besluit
3. Aan het bestreden besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eiseres alleen kinderopvangtoeslag kan krijgen voor de maand waarin zij de toeslag aanvraagt en voor de drie maanden daarvoor. In het verweerschrift heeft verweerder nader toegelicht dat dit staat in artikel 1.3, tweede lid, onder b, van de Wet kinderopvang (Wko). De aanvraag die eiseres op 12 februari 2019 heeft gedaan kan dus uitsluitend over de periode vanaf 1 november 2018 worden toegekend. Ook heeft verweerder op basis van informatie van de kinderopvanginstelling het aantal opvanguren per maand in het primaire besluit reeds bijgesteld naar 37 uren. In latere besluitvorming, nu niet aan de orde, is de definitieve kinderopvangtoeslag over 2018 vastgesteld op € 240,-. Eiseres moet een bedrag van € 1.533,- aan teveel ontvangen toeslag terugbetalen.
Standpunt eiseres
4. Eiseres voert aan dat zij recht heeft op kinderopvangtoeslag vanaf 1 januari 2018 tot en met 25 november 2018 omdat zij in die periode gebruik heeft gemaakt van buitenschoolse opvang voor haar twee kinderen . De informatie van de kinderopvanginstelling en de jaaropgave tonen dit ook aan. Verweerder heeft de door haar in juni 2019 opgestuurde bewijsstukken pas na ruim één jaar beoordeeld. Verweerder kan haar derhalve in redelijkheid niet tegenwerpen dat zij haar aanvraag om kinderopvangtoeslag te laat heeft ingediend. . Daarnaast doet eiser een beroep op persoonlijke omstandigheden. Zij is gescheiden, ontslagen en maakt nu flinke kosten voor omscholing. Het is onwenselijk als zij op dit moment ook nog een fors bedrag terug zou moeten gaan betalen.
Oordeel van de rechtbank
5. Het betoog van eiser slaagt niet. Een toeslag wordt op aanvraag toegekend door verweerder. Niet in geschil is dat eiseres op 12 februari 2019 een aanvraag om kinderopvangtoeslag heeft in gediend voor 2018. Uit de Wko volgt dat kinderopvangtoeslag maximaal over de drie kalendermaanden vóór de aanvraag kan worden toegekend. [1] Verweerder kan van die wettelijke bepaling niet afwijken. Verweerder kon daarom niet anders dan kinderopvangtoeslag toekennen vanaf 1 november 2018, drie maanden voor de maand waarin de aanvraag is gedaan, namelijk februari 2019. Dat vaststaat dat eiseres vanaf 1 januari 2018 gebruik heeft gemaakt van buitenschoolse opvang voor haar twee kinderen, laat onverlet dat de aanvraag voor de periode 1 januari 2018 tot 1 november 2018 te laat is ingediend door eiseres.
6. Verweerder heeft in het verweerschrift getoetst aan artikel 26 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen en beoordeeld of er sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan het terug te vorderen bedrag dient te worden gematigd. De door eiseres geschetste omstandigheden, hoe invoelbaar ook, zijn op zichzelf of in samenhang, ook met wat eiseres op zitting hierover heeft verklaard, niet aan te merken als bijzondere omstandigheden die aanleiding geven om van terugvordering af te zien of deze te matigen.
7. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.M. van Luijk-Salomons, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
1 april 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Artikel 1.3, tweede lid, onder b, van de Wet kinderopvang.