ECLI:NL:RBMNE:2021:1458

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
7 januari 2021
Publicatiedatum
13 april 2021
Zaaknummer
19/3632-V
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van beroep inzake griffierecht en adressering

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 7 januari 2021 uitspraak gedaan op het verzet van de gemachtigde van de opposant(en), mr. D.A.N. Bartels MRE, tegen een eerdere uitspraak van 11 mei 2020 waarin het beroep niet-ontvankelijk werd verklaard. Het verzet is ingediend tegen het besluit van de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten en hoogheemraadschap Utrecht (BGHU) van 1 augustus 2019. De rechtbank had in de eerdere uitspraak geoordeeld dat Bartels niet had aangetoond namens wie hij het beroep had ingesteld, omdat er geen recente machtiging of verklaring van erfrecht was overgelegd binnen de beroepstermijn. Bartels heeft in zijn verzetschrift aangevoerd dat er een invoer-/typefout was gemaakt bij de betaling van het griffierecht en dat de rechtbank hem had moeten wijzen op de mogelijkheid van herstel. Hij stelde ook dat de griffierechtnota niet correct was geadresseerd, wat tijdige betaling zou hebben bemoeilijkt.

Tijdens de zitting op 21 december 2020 was Bartels aanwezig, maar BGHU was niet verschenen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het ook na de behandeling van het verzet niet duidelijk is namens wie Bartels het beroep heeft ingesteld. De rechtbank oordeelt dat Bartels onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn claims en dat zijn voorbereiding op de zaak tekortschiet. De rechtbank heeft daarom het verzet ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. Bartels had verwezen naar andere uitspraken waarin verzetten gegrond waren verklaard, maar de rechtbank oordeelt dat deze niet van toepassing zijn op zijn zaak. De beslissing is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/3632-V

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 januari 2021 op het verzet van

[opposant] , te [woonplaats] , opposant,

dan wel

de erven van [opposant] , woonplaats onbekend, opposant(en),

(beweerlijk gemachtigde: mr. D.A.N. Bartels MRE),

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep dat beweerlijk gemachtigde van opposant(en) (hierna: Bartels) heeft ingediend tegen het besluit van de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten en hoogheemraadschap Utrecht (BGHU) van 1 augustus 2019.
In de uitspraak van 11 mei 2020 heeft de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Bartels is tegen deze uitspraak in verzet gegaan.
De zitting heeft plaatsgevonden op 21 december 2020. Bartels is verschenen.
BGHU is niet verschenen met telefonisch bericht van verhindering.

Overwegingen

1. De rechtbank heeft in de uitspraak van 11 mei 2020 het beroep niet-ontvankelijk verklaard omdat niet voor het einde van de beroepstermijn duidelijk is geworden namens wie Bartels het beroep heeft ingediend. Een recente machtiging en/of een verklaring van erfrecht is niet binnen de beroepstermijn overlegd.
Omdat de rechtbank geen twijfel had over de uitkomst van de zaak, heeft zij de uitspraak gedaan zonder eerst een zitting te houden. Dat mag op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2. In deze zaak moet de rechtbank beoordelen of de rechtbank toen terecht heeft geoordeeld dat er geen twijfel over de uitkomst was en dat er dus geen zitting nodig was.
De rechtbank kijkt (nog) niet of men gelijk heeft met het beroep. Dat gebeurt pas als de rechtbank van oordeel is dat de uitspraak van de rechtbank van 11 mei 2020 niet juist was.
3. In zijn verzetschrift heeft Bartels aangevoerd dat de uitspraak van de rechtbank van 11 mei 2020 niet juist is omdat er als gevolg van een invoer-/typefout abusievelijk een deel van het griffierecht is voldaan. Hij meent dat de rechtbank hem had moeten wijzen op het feit dat het griffierecht deels was betaald en de mogelijkheid van herstel had moeten bieden. Verder wordt er een beroep gedaan op betalingsonmacht. In de aanvullende verzetschriften van 1 september 2020, 30 november 2020 en 1 december 2020 heeft Bartels aangevoerd dat op de griffierechtnota niet het volledige adres van het object is vermeld en dat om die reden geen tijdige en correcte betaling kon worden verricht. Ook heeft Bartels in privé een griffierechtnota ontvangen en is de nota ten onrechte niet op naam van zijn cliënt(en) gesteld.
Bartels heeft, onder het overleggen van verschillende stukken van verschillende gerechten, gewezen op de landelijke praktijk inzake de adressering van griffierechtnota’s. Daarnaast heeft Bartels verwezen naar meerdere andere uitspraken waarin verzetten in soortgelijke zaken gegrond zijn verklaard. Het betreft onder meer een uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 5 april 2019 (kenmerk BK-18/00984) en een uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 20 juni 2019 (ECLI:NL:GHAMS:2019:2559).
Verder heeft Bartels aangevoerd dat de wettelijk voorgeschreven splitsingsbrief ontbreekt of onduidelijk is, en dat in het geval van ambtshalve splitsing éénmaal griffierecht is verschuldigd. Ten slotte maakt Bartels wegens mogelijke overschrijding van de redelijke termijn aanspraak op immateriële schadevergoeding.
4. De rechtbank stelt vast dat het - ook na de behandeling van het verzet op zitting - niet duidelijk is namens wie Bartels beroep heeft ingesteld. Hij heeft dit ook niet (alsnog) met stukken onderbouwd. Dat Bartels deze zaak door de veelheid van zaken mogelijk over het hoofd heeft gezien en zich hierop niet voldoende had voorbereid, komt voor zijn eigen rekening en risico. Wat verder is aangevoerd behoeft geen bespreking aangezien dat niet van toepassing is in deze zaak. Het verzet is dan ook ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. Verra, rechter, in aanwezigheid van
P.W. Hogenbirk, griffier. De beslissing is uitgesproken op 7 januari 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden.