In deze zaak gaat het om het verzet van opposanten tegen de uitspraak van de rechtbank van 2 december 2020, waarin hun beroep tegen het niet tijdig beslissen door de heffingsambtenaar van de gemeente Almere niet-ontvankelijk werd verklaard. De rechtbank had geoordeeld dat de termijn voor het beslissen op de bezwaarschriften, die betrekking hadden op WOZ-beschikkingen en aanslagen rioolheffing voor de jaren 2017 tot en met 2019, nog niet was verstreken. Opposanten zijn in verzet gegaan tegen deze uitspraak, maar hebben geen verzoek gedaan om op een zitting te worden gehoord.
De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de eerdere uitspraak terecht was, omdat de bezwaartermijn volgens artikel 236, lid 2 van de Gemeentewet van toepassing was. Opposanten betogen dat deze termijn niet van toepassing zou moeten zijn en dat de normale beslistermijn van zes weken zou moeten gelden. De rechtbank heeft echter geconcludeerd dat de beslistermijn zoals neergelegd in de Gemeentewet onverkort van toepassing is en dat er geen ruimte is voor een afwijkende termijn in dit geval.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzet ongegrond verklaard en de eerdere uitspraak in stand gelaten. Er is geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding. De beslissing is uitgesproken op 11 februari 2021 door rechter N.M.H. van Ek, in aanwezigheid van griffier P.W. Hogenbirk, en zal openbaar worden gemaakt.