ECLI:NL:RBMNE:2021:1561

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
7 januari 2021
Publicatiedatum
20 april 2021
Zaaknummer
512665 FA RK 20-6605
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht
locatie Utrecht
Zaaknummer: C/16/512665 / FA RK 20-6605
Schadevergoeding op grond van artikel 44 Wet zorg en dwang (Wzd)
Beschikking van 7 januari 2021, op het ingediende verzoekschrift van:
[verzoeker]
geboren op [geboortedatum] 1990 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: [verzoeker] ,
advocaat: mr. S. Spans,
ter verkrijging van een beslissing over een verzoek om schadevergoeding door
[verweerster] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: [verweerster] ,
advocaat: mr. S.M. Steen.

1.Procesverloop

1.1.
Het procesverloop blijkt uit:
- het verzoekschrift met bijlagen, ingekomen ter griffie op 13 november 2020.
- het verweerschrift met bijlagen van 27 november 2020.
1.2.
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 10 december 2020. Vanwege de coronamaatregelen heeft de mondelinge behandeling via Skype plaatsgevonden, conform de Algemene Regeling Zaaksbehandeling Rechtspraak. Daarbij zijn gehoord:
  • [verzoeker] , bijgestaan door zijn advocaat en mevrouw [A] , cliëntvertrouwenspersoon,
  • mevrouw [B] (gedragsdeskundige) en mevrouw [C] (cliëntcoach) namens [verweerster] , bijgestaan door de advocaat.

2.Feiten

2.1.
[verzoeker] woont op vrijwillige basis in een appartement van [verweerster] , op de locatie ‘ [naam locatie] ’. [verzoeker] heeft een ZZP VG06-indicatie voor intensieve begeleiding, verzorging en gedragsregulering. [verzoeker] ontvangt begeleiding van [verweerster] en ambulante hulpverlening van [instelling 1] . De ambulante hulpverlening wordt gegeven door het FACT-team.
2.2.
In juni 2020 heeft [verzoeker] een eerste waarschuwing van [verweerster] gekregen vanwege grensoverschrijdend gedrag. [verzoeker] was op de hoogte dat bij een tweede waarschuwing een time-out zou volgen, inhoudende dat hij drie weken niet in zijn appartement en op de locatie zou mogen verblijven. Na een tweede waarschuwing is besloten tot een time-out over te gaan. [verzoeker] heeft vervolgens van 9 tot 30 juli 2020 in [plaatsnaam] op een locatie van de [instelling 2] (hierna: [instelling 2] ) verbleven. Op 30 juli 2020 is [verzoeker] weer teruggekeerd naar zijn appartement op [naam locatie] .
2.3.
[verzoeker] heeft op 25 augustus 2020 een klacht ingediend bij [verweerster] . [verweerster] heeft deze klacht ter behandeling doorgestuurd aan de KlachtenCommissie Onvrijwillige Zorg (hierna: de klachtencommissie).
2.4.
De klachtencommissie heeft op 1 oktober 2020 uitspraak gedaan en de klacht over het doorzoeken van de woning en de time-out gegrond verklaard. De overige klachten heeft de klachtencommissie niet in behandeling genomen.
2.5.
In de beslissing van de klachtencommissie heeft de klachtencommissie onder ‘bevindingen’ ten aanzien van de klacht voor zover die ziet op de time-out het volgende opgenomen:
In de periode voorafgaand aan de time-out vonden incidenten plaats waarvoor aan betrokkene twee schriftelijke officiële waarschuwingen zijn uitgereikt. Betrokkene was gewaarschuwd dat bij een tweede waarschuwing er een time-out zou volgen hetgeen in zou houden dat hij drie weken niet in zijn appartement en op de locatie zou mogen verblijven.
Aanvankelijk was betrokkene het wel eens met een time-out. Dit was ook door zijn GGZ behandelaar geadviseerd in het kader van een afkoelingsperiode. Het vinden van een tijdelijk logeeradres waar ook de hond van betrokkene welkom zou zijn bleek vervolgens erg moeilijk. Met het verblijf in [plaatsnaam] bij de [instelling 2] is betrokkene alleen maar akkoord gegaan omdat er geen alternatief was. Het verblijf in [plaatsnaam] beviel betrokkene erg slecht waarna hij meermaals duidelijk kenbaar heeft gemaakt eerder terug te willen naar zijn eigen appartement. Dat mocht niet. Het betrof inmiddels geen afkoelingsperiode maar een sanctie wegens incidenten waarbij ook op de tijdelijke locatie nog een incident richting de cliëntcoach plaatsvond.
2.6.
Onder ‘beoordeling’ heeft de klachtencommissie ten aanzien van de klacht voor zover die ziet op de time-out het volgende opgenomen:
De commissie overweegt dat ook in deze situatie sprake was van (ambulant) toegepaste onvrijwillige zorg ex art 2a Wzd vanaf het moment dat betrokkene onmiskenbaar duidelijk maakte bij medewerkers van [verweerster] zich te verzetten tegen het voortzetten van de time-out en terug te willen naar zijn eigen appartement. Het stond hem weliswaar vrij om de tijdelijke opvanglocatie te verlaten maar de toegang tot zijn eigen appartement werd hem gedurende zekere tijd ontzegd. De commissie oordeelt dat daarmee sprake is van dwang in de zin van een beperking in de vrijheid om het eigen leven in te richten alsmede in het recht vrijelijk een verblijfplaats te kiezen (hetgeen volgens artikel 2 van het Vierde Protocol (art 2 4P) EVRM een vorm van vrijheidsbeperking is).
Zoals verweerders zelf ook hebben erkend is er in dezen niet aan de formele vereisten voldaan die de Wzd en het besluit Zorg en Dwang stellen aan de toepassing van onvrijwillige zorg. Zo is/was er geen zorgverantwoordelijke aangewezen en geen stappenplan opgesteld en gevolgd. Om die reden zal ook dit klachtonderdeel gegrond worden verklaard zonder dat de commissie aan de beoordeling van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid toekomt.
3. Verzoek en verweer
3.1.
[verzoeker] heeft verzocht om [verweerster] te veroordelen tot betaling van schadevergoeding. [verzoeker] heeft hiertoe gesteld dat hij ten onrechte is gedwongen om zich gedurende een paar dagen afgezonderd te houden in zijn eigen woonruimte om vervolgens tegen zijn zin in naar [instelling 2] te worden overgeplaatst. Ook heeft hij voorafgaand aan zijn overplaatsing naar [instelling 2] , tijdens zijn verblijf daar en in de periode daarna geen of niet de juiste begeleiding gehad. [verzoeker] heeft daardoor schade geleden, bestaande uit de volgende posten en bedragen:
zeven dagen geen gebruik mogen maken van de begeleiding voorafgaand aan de crisisuitplaatsing van 3 tot en met 9 juli;
21 dagen onvrijwillig en niet conform de Wzd overgeplaatst naar [instelling 2] van 9 juli tot en met 30 juli;
zeven dagen na terugkeer zonder zorg van 31 juli tot 7 augustus;
 totaal 35 dagen x € 150,- per dag.
De pensionkosten van de hond van € 467,50;
De vervoerskosten van de hond van € 67,-;
De verplichte inentingskosten van de hond;
De opleidingskosten voor de opleiding [.] voor een bedrag van € 845,-;
De kosten van het OV-abonnement van € 85,26;
De proceskosten, griffiekosten en eventuele andere kosten die voortvloeien uit het verzoekschrift;
Toekomstige verhuiskosten naar een andere woonlocatie.
3.2.
[verweerster] heeft het volgende verweer gevoerd. [verzoeker] verbleef in eerste instantie vrijwillig in de [instelling 2] . Vanaf 15 juli 2020 liet [verzoeker] aan zijn cliëntcoach weten dat hij niet meer wilde verblijven bij [instelling 2] . De begeleiders van [verweerster] en het FACT-team vonden het echter niet raadzaam dat [verzoeker] eerder dan na de afgesproken drie weken terugkeerde naar zijn woning op de [naam locatie] . [verzoeker] was echter wel vrij om de locatie van [instelling 2] te verlaten. Er was geen sprake van een gedwongen opname of verblijf. Dat [verzoeker] aangaf niet langer bij [instelling 2] te willen verblijven, is door [verweerster] niet onderkend als een vorm van verzet in de zin van de Wzd, waardoor het stappenplan niet is gevolgd. Maar ook als het stappenplan wel gevolgd zou zijn, zou de beslissing om [verzoeker] niet eerder terug te laten keren naar de [naam locatie] niet anders zijn geweest. Bovendien betekent het niet volgen van het stappenplan niet automatisch dat [verzoeker] daardoor ook immateriële of materiële schade heeft geleden die voor vergoeding in aanmerking komt. Dat daarvan sprake is, heeft [verzoeker] onvoldoende onderbouwd. [verweerster] heeft verder de afzonderlijke schadeposten betwist. [verweerster] heeft de kosten die zien op de alternatieve opvang voor de hond van [verzoeker] voorgeschoten en inmiddels besloten dat zij deze kosten niet bij [verzoeker] in rekening zal brengen.

4.Beoordeling

4.1.
Het verzoek van [verzoeker] betreft een verzoek op grond van artikel 44 lid 1 Wzd. Artikel 56g Wzd, waar [verweerster] naar verwijst, is bedoeld voor die gevallen waarbij gelijktijdig een klacht wordt ingediend. Daarvan is hier geen sprake. Uit artikel 44 lid 1 Wzd volgt dat indien de wet niet in acht is genomen bij het gelasten van een inbewaringstelling of bij toepassing van artikel 15 de cliënt of zijn vertegenwoordiger de rechter kan verzoeken tot schadevergoeding door respectievelijk de gemeente of de zorgaanbieder. De rechter kent in dat geval een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding toe.
4.2.
Bij de beoordeling van het verzoek neemt de rechtbank de bevindingen en de beoordeling van de klachtencommissie over de time-out als uitgangspunt. [verzoeker] heeft tegen deze beslissing immers geen beroep ingesteld bij de rechtbank en baseert zijn verzoek tot schadevergoeding op deze beslissing. Dit betekent dat de rechtbank in navolging van de klachtencommissie ervan uitgaat dat [verzoeker] het aanvankelijk eens was met zijn verblijf in [instelling 2] en dat hij vanaf 15 juli 2020 zich daartegen verzet heeft. De rechtbank gaat er ook vanuit dat [verzoeker] zijn verblijfsruimte bij [instelling 2] mocht verlaten, maar dat de toegang tot zijn eigen appartement hem gedurende enige tijd werd ontzegd. En de rechtbank volgt de klachtencommissie in haar oordeel dat daarmee sprake is van dwang in de zin van een beperking in de vrijheid om het eigen leven in te richten, in de vorm van een beperking van het recht een verblijfplaats te kiezen. Daarmee is sprake van onvrijwillige zorg in de zin van artikel 15 Wzd. Op dit punt is de Wzd niet in acht genomen, omdat er geen zorgverantwoordelijke was aangesteld en het stappenplan niet was opgesteld en gevolgd, terwijl dit op grond van de Wzd wel had gemoeten.
Schade onder b: 21 dagen onvrijwillig en niet conform de Wzd overgeplaatst naar [instelling 2]
4.3.
Op grond van het voorgaande maakt [verzoeker] terecht aanspraak op schadevergoeding voor de periode vanaf het tonen van verzet, dat is 15 juli, tot het moment dat hij weer in zijn appartement op [naam locatie] mocht, dat is 30 juli. Dit zijn in totaal zestien dagen. Voor deze periode is de Wzd ten onrechte niet in acht genomen. Dat [verzoeker] niet heeft onderbouwd welke schade hij hierdoor heeft geleden, staat naar het oordeel van de rechtbank aan toewijzing van een schadevergoeding niet in de weg. Op grond van de wet is het enkele feit dat de wet niet in acht is genomen, voldoende om aanspraak te maken op schadevergoeding.
4.4.
De rechtbank stelt de schadevergoeding naar billijkheid vast. De rechtbank vindt een bedrag van € 25,- per dag billijk. Er is sprake geweest van een beperking in de vrijheid om het eigen leven in te richten, omdat [verzoeker] in de periode tot 30 juli 2020 niet terug mocht naar zijn eigen appartement op [naam locatie] . Deze beperking valt onder art 2 lid 1 sub h Wzd. Dat de Wzd op dit punt niet in acht is genomen, rechtvaardigt een vergoeding van
€ 25,- per dag. De rechtbank zoekt in dit geval geen aansluiting bij de hoogte van de schadevergoedingen die in het strafrecht doorgaans worden toegekend bij onrechtmatige detentie, zoals [verzoeker] lijkt te doen. Die schadevergoedingen hebben als grondslag ten onrechte ondergane vrijheidsbeneming en van een dergelijke inbreuk is hier geen sprake. Het stond [verzoeker] immers vrij om zijn verblijfsruimte bij de locatie [instelling 2] te allen tijde te verlaten en hij is geen moment tegen zijn wil gesloten opgenomen geweest.
4.5.
De rechtbank zal dus een bedrag aan schadevergoeding toekennen van in totaal (€ 25,- * 16) € 400,-. Het overige deel van het verzoek zal de rechtbank afwijzen. De rechtbank zal per afzonderlijke schadepost uitleggen waarom.
Schade onder a en c: geen begeleiding
4.6.
[verzoeker] heeft bij de klachtencommissie geklaagd over het niet krijgen van (de juiste) begeleiding, maar de klachtencommissie heeft die klacht niet in behandeling genomen en daarover dus ook geen beslissing gegeven. Dit betekent dat ten aanzien van de begeleiding niet vast staat dat de wet niet in acht is genomen. [verzoeker] kan hiervoor dus ook geen schadevergoeding vragen.
Schade onder d, e en f: kosten hond
4.7.
[verweerster] heeft toegezegd de kosten die zijn voortgevloeid uit het verblijf van [verzoeker] bij [instelling 2] voor wat betreft de hond, niet op [verzoeker] te zullen verhalen. [verzoeker] lijdt op dit punt dus geen schade.
Schade onder g en h: opleidingskosten en kosten OV-abonnement
4.8.
[verzoeker] legt aan deze schadeposten ten grondslag dat hij tijdens zijn verblijf bij [instelling 2] niet mocht reizen, waardoor hij niet naar zijn opleiding kon en niet kon werken en stage kon lopen. Daardoor moet hij kosten maken voor een andere opleiding. Ook heeft hij kosten gemaakt, omdat hij van zijn werk geen vergoeding heeft gekregen voor zijn OV-abonnement.
4.9.
De rechtbank gaat uit van de bevindingen van de klachtencommissie dat [verzoeker] de locatie [instelling 2] mocht verlaten. De rechtbank gaat ervan uit dat [verzoeker] dus mocht reizen voor zijn opleiding en zijn werk en stage en ook op dit punt geen schade heeft geleden of had hoeven lijden.
Schade onder i: proceskosten
4.10.
Voor dit verzoek is geen griffierecht verschuldigd en er is aan [verzoeker] een advocaat toegevoegd. [verzoeker] heeft dus geen kosten gemaakt in het kader van deze procedure die voor vergoeding in aanmerking komen.
Schade onder j: verhuiskosten
4.11.
[verzoeker] legt aan deze schadepost ten grondslag dat hij vanwege de verstoorde relatie tussen hem en [verweerster] niet op [naam locatie] kan blijven wonen. De rechtbank ziet geen reden om voor mogelijke verhuiskosten een schadevergoeding toe te kennen. Het is op dit moment nog niet duidelijk of [verzoeker] gaat verhuizen en welke kosten daarmee gepaard gaan. Ook krijgt [verzoeker] mogelijk een WMO-vergoeding in het geval hij gaat verhuizen.

5.Beslissing

De rechtbank:
5.1.
veroordeelt [verweerster] tot betaling van een bedrag van € 400,- aan [verzoeker] ;
5.2.
verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad;
5.3.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. V.M.M. van Amstel, voorzitter, mrs. E.A.A. van Kalveen en A.C. van den Boogaard, allen rechters, in aanwezigheid van mr. A. Minkjan als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 7 januari 2021.
Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van hoger beroep open.