ECLI:NL:RBMNE:2021:1594

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
16 april 2021
Publicatiedatum
21 april 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 1181
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing ZW-uitkering wegens arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 16 april 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, die een Ziektewet (ZW) uitkering aanvroeg, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiser, die als schoonmaker werkte, had zich op 2 september 2019 ziekgemeld vanwege psychische klachten. Het UWV besloot op 4 november 2019 dat eiser geen recht had op een ZW-uitkering, wat door eiser werd bestreden. Na een bezwaarprocedure, waarin het UWV het bezwaar ongegrond verklaarde, heeft eiser beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV zijn besluiten heeft gebaseerd op rapportages van verzekeringsartsen, die volgens de rechtbank op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen. Eiser voerde aan dat er geen medische informatie was opgevraagd bij de behandelend sector en dat er geen lichamelijk onderzoek had plaatsgevonden. De rechtbank oordeelde echter dat de verzekeringsarts voldoende informatie had om de gezondheidstoestand van eiser te beoordelen en dat de afwezigheid van een lichamelijk onderzoek niet automatisch leidt tot onzorgvuldigheid.

De rechtbank concludeerde dat er geen reden was om aan de medische beoordeling van het UWV te twijfelen. Eiser had geen nieuwe medische informatie overgelegd die de beoordeling van het UWV kon ondermijnen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de beslissing van het UWV dat eiser met ingang van 2 september 2019 geen recht had op een ZW-uitkering. De uitspraak werd gedaan door rechter R. in 't Veld, in aanwezigheid van griffier mr. A. Belhadi.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/1181

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 april 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. J. Yoshikawa),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. C.W.P. van den Berg).

Procesverloop

Bij besluit van 4 november 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder bepaald dat eiser met ingang van 2 september 2019 geen recht heeft op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW).
Bij besluit van 12 februari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brieven van 10 december 2020 en 18 januari 2021 heeft eiser de rechtbank verzocht de zaak schriftelijk buiten zitting af te doen. Nadat verweerder hiervoor op 23 maart 2021 toestemming heeft gegeven, heeft de rechtbank met toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaald dat een zitting achterwege blijft en met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb het onderzoek op 2 april 2021 gesloten.

Overwegingen

Feiten en omstandigheden
1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiser was werkzaam als schoonmaker gedurende 30 uur per week en heeft zich op 2 september 2019 ziekgemeld wegens psychische klachten. Op 1 november 2019 is eiser opgeroepen voor het spreekuur van verweerders verzekeringsarts Oostveen in het kader van een onderzoek naar de plausibiliteit van eisers ziekmelding.. Na kennisname van het rapport van Oostveen heeft verweerder de besluiten genomen zoals vermeld onder ‘Procesverloop’.
Grondslag van het bestreden besluit
2. Aan het bestreden besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eiser geschikt is voor de maatgevende arbeid.
Beoordelingskader
3. De rechtbank overweegt dat verweerder besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapportages van verzekeringsartsen, wanneer deze op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende begrijpelijk zijn. De rapporten en de daarop gebaseerde besluiten zijn in beroep wel aanvechtbaar. Het is echter aan de eisende partij om aan te voeren (en zo nodig aannemelijk te maken) dat de rapportages niet aan de genoemde eisen voldoen of dat de medische beoordeling onjuist is. Dit kunnen ook niet medisch geschoolden doen, maar voor het aannemelijk maken dat een medische beoordeling onjuist is, is in beginsel een rapport van een arts noodzakelijk. De door een uitkeringsgerechtigde ervaren klachten zijn in beginsel geen reden om aan te nemen dat de medische beoordeling van verweerder onjuist is.
Zorgvuldigheid van het medisch onderzoek
4. Ten aanzien van de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek voert eiser aan dat er onterecht geen medische informatie is opgevraagd bij de behandelend sector. Daarnaast heeft er geen lichamelijk onderzoek plaatsgevonden, terwijl eiser lichamelijke klachten ondervindt bij het lang staan en zitten.
5. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan te nemen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn oordeel over de belastbaarheid van eiser heeft gebaseerd op een onzorgvuldig medisch onderzoek. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (uitspraak van 18 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4633), kan de enkele omstandigheid dat een lichamelijk medisch onderzoek door een verzekeringsarts bezwaar en beroep achterwege is gebleven niet leiden tot de conclusie dat reeds daarom sprake is van een onzorgvuldig onderzoek. In dit geval is er geen reden om tot onzorgvuldigheid te concluderen, nu de verzekeringsarts bewaar en beroep aanwezig was bij de hoorzitting, dossieronderzoek heeft verricht en de psychische klachten van eiser op de voorgrond staan. Het is aan een verzekeringsarts zelf om af te wegen of, en in welke mate, een lichamelijk onderzoek van toegevoegde waarde is voor de beoordeling.
6. Dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen informatie heeft opgevraagd bij de behandelend sector maakt naar het oordeel van de rechtbank ook niet dat er sprake is van een onzorgvuldig onderzoek. In het rapport van 11 februari 2020 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep verklaard dat er geen informatie bij de behandelend sector is opgevraagd, omdat eiser niet in behandeling was en de primaire verzekeringsarts al overleg heeft gehad met de huisarts. De rechtbank kan daarom goed volgen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende informatie had om zich een goed beeld te vormen van de gezondheidstoestand van eiser. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 11 februari 2020 bovendien eenduidig, inzichtelijk en zonder tegenstrijdigheden uitgelegd hoe hij tot zijn oordeel is gekomen. De beroepsgrond slaagt niet.
Medische beoordeling
7. Eiser voert aan dat zijn beperkingen zijn onderschat. Eiser lijdt aan psychische klachten, slaapproblemen en vermoeidheid. Eiser heeft ook een terugval gehad waardoor hij meer angsten heeft gekregen.. De terugval en het feit dat eiser op de wachtlijst staat van InterGGZ zegt iets over de toestand van eiser per datum in geding. Eiser verzoekt de rechtbank om een deskundige te benoemen.
8. De rechtbank ziet in wat eiser heeft aangevoerd geen aanleiding om aan te nemen dat de medische beoordeling van verweerder onjuist is. De verzekeringsarts heeft overleg gehad met de huisarts van eiser. Hieruit blijkt dat eiser kort na de ziekmelding bij de huisarts is geweest om een afbouw van de medicatie te bespreken. Hij zou dit afbouwen onder begeleiding van InterGGZ gaan doen. Op dat moment ging het volgens de huisarts redelijk goed met hem. In het rapport van 11 februari 2020 concludeert de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat er sprake is van een logische samenhang tussen de bevindingen van de verzekeringsarts en de genomen beslissing. De rechtbank kan dit goed volgen. De rechtbank neemt hierbij in overweging dat de maatstaf (de functie van schoonmaker) met name lichamelijk belastend is en niet zozeer geestelijk. Bovendien heeft eiser in beroep geen medische informatie overgelegd, die aanleiding geeft tot twijfel aan de juistheid van de medische beoordeling door verweerder. Aan de manier waarop eiser zelf zijn klachten ervaart, hoe begrijpelijk ook, kan in de systematiek van de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling geen doorslaggevende betekenis toekomen. De beroepsgrond slaagt niet.
9. Nu er geen twijfel bestaat over de juistheid van de medische beoordeling ziet de rechtbank geen reden om een deskundige te benoemen.
Conclusie
10. Gelet op het voorgaande heeft verweerder terecht bepaald dat eiser met ingang van 2 september 2019 geen recht heeft op een ZW-uitkering.
11. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door R. in 't Veld, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Belhadi, griffier. De beslissing is uitgesproken op 16 april 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
De rechter is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.