ECLI:NL:RBMNE:2021:1594
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen afwijzing ZW-uitkering wegens arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 16 april 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, die een Ziektewet (ZW) uitkering aanvroeg, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiser, die als schoonmaker werkte, had zich op 2 september 2019 ziekgemeld vanwege psychische klachten. Het UWV besloot op 4 november 2019 dat eiser geen recht had op een ZW-uitkering, wat door eiser werd bestreden. Na een bezwaarprocedure, waarin het UWV het bezwaar ongegrond verklaarde, heeft eiser beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV zijn besluiten heeft gebaseerd op rapportages van verzekeringsartsen, die volgens de rechtbank op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen. Eiser voerde aan dat er geen medische informatie was opgevraagd bij de behandelend sector en dat er geen lichamelijk onderzoek had plaatsgevonden. De rechtbank oordeelde echter dat de verzekeringsarts voldoende informatie had om de gezondheidstoestand van eiser te beoordelen en dat de afwezigheid van een lichamelijk onderzoek niet automatisch leidt tot onzorgvuldigheid.
De rechtbank concludeerde dat er geen reden was om aan de medische beoordeling van het UWV te twijfelen. Eiser had geen nieuwe medische informatie overgelegd die de beoordeling van het UWV kon ondermijnen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de beslissing van het UWV dat eiser met ingang van 2 september 2019 geen recht had op een ZW-uitkering. De uitspraak werd gedaan door rechter R. in 't Veld, in aanwezigheid van griffier mr. A. Belhadi.