Overwegingen
1. Eiseres is sinds 1 januari 2005 ingeschreven in het register van chirurgen. Deze registratie was eerst geldig tot 1 augustus 2019. Eiseres heeft verweerder verzocht om herregistratie. Dat verzoek heeft ertoe geleid dat verweerder de inschrijving in het register van chirurgen heeft hernieuwd tot 10 mei 2021.
2. Verweerder heeft de inschrijving in het register van chirurgen hernieuwd tot 10 mei 2021, omdat eiseres na 10 mei 2016 niet meer werkzaam was als chirurg. De inschrijving is hernieuwd tot vijf jaar na de laatste werkdag als chirurg, dus tot 10 mei 2021. Na 10 mei 2016 werkte eiseres als wetenschappelijk onderzoeker. Deze werkzaamheden tellen volgens verweerder niet mee als werkzaamheden in het register van specialisten. Er is volgens verweerder geen reden om af te wijken van de regelgeving.
3. Eiseres voert in de eerste plaats aan dat de hoorzitting niet volgens de regels is verlopen en dat daarom sprake is van een oneerlijk proces. De voorzitter van de Adviescommissie voor behandeling van bezwaren (ACO) was tijdens de hoorzitting zonder goede reden afwezig. De hoorzitting werd voorgezeten door iemand die niet is aangewezen als voorzitter. Verder is het kennisniveau van de ACO ontoereikend, waardoor nu een foute beslissing is genomen.
4. In de tweede plaats voert eiseres aan dat verweerder relevante voorwaarden heeft achtergehouden door te zwijgen over de veranderde criteria op grond van het Besluit Covid-19. Deze voorwaarden zijn in het voordeel van eiseres. In het verlengde hiervan voert eiseres aan dat door de pandemie sprake is van overmacht. Verweerder zou moeten afwijken van de eisen. Eiseres mocht er op basis van de berichtgeving van de KNMG en het kabinet vanuit gaan dat niet praktiserend specialisten met ervaring niet ouder dan tien jaar opnieuw mochten geregistreerd worden. Er is daarom geen argument om de inschrijving van eiseres als chirurg niet te hernieuwen tot 1 augustus 2024.
5. Als derde beroepsgrond voert eiseres aan dat de door verweerder verbeurde dwangsom ineffectief is. Ter zitting heeft zij toegelicht dat verweerder opzettelijk de beslistermijn heeft overschreden. Volgens eiseres doet verweerder er alles aan om het haar moeilijk te maken.
6. Als vierde beroepsgrond voert eiseres aan dat sprake is van overmacht door de pandemie. Zij werkte als mantelzorger en moest zich aan de verplichtingen in het kader van de lockdown houden. Daardoor kon eiseres niet aan de eisen voor herregistratie voldoen.
7. Tot slot voert eiseres aan dat verweerder doelbewust heeft misleid en het bestreden besluit ondeugdelijk heeft gemotiveerd. Verweerder heeft eiseres bewust tegengewerkt en gediscrimineerd, omdat verweerder en de ACO zich gekrenkt voelden doordat eiseres de bestuurlijke wanorde bespreekt en verweerder in gebreke heeft gesteld.
8. De rechtbank is van oordeel dat de beroepsgronden niet slagen. De rechtbank is als volgt tot dit oordeel gekomen.
9. Niet gebleken is dat de hoorzitting niet rechtmatig is verlopen of dat het kennisniveau van de ACO niet toereikend was. De persoon die oorspronkelijk als voorzitter zou optreden, kon door een technische storing niet aanwezig zijn bij de digitale hoorzitting. Daarom is het jurist-lid als plaatsvervangend voorzitter opgetreden. Het specialist-lid en de secretaris waren ook aanwezig. De oorspronkelijke voorzitter is vervolgens betrokken bij het advies en de beraadslaging achteraf en heeft het advies mede ondertekend.
10. Op grond van artikel 7:13, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), kan de commissie het horen opdragen aan een lid van de commissie dat geen deel uitmaakt van en niet werkzaam is onder verantwoordelijkheid van het bestuursorgaan. In dit geval is het horen opgedragen aan een lid van de ACO. Verweerder heeft door een lid van de ACO als plaatsvervangend voorzitter aan te wijzen in overeenstemming met artikel 7:13 van de Awb gehandeld.
11. Het beroep dat eiseres doet op het Besluit Covid-19 kan er naar het oordeel van de rechtbank niet toe leiden dat zij een hernieuwing van de registratie in het register van chirurgen krijgt, die ook na 10 mei 2021 geldig is. Het Besluit Covid-19 ziet op specialisten van wie de registratie expireert in de periode van 1 maart 2020 tot en met 31 december 2020. De registratie van eiseres expireerde al op 1 augustus 2019, zodat zij niet onder de werkingssfeer valt. Aan de berichtgeving van de KNMG en het kabinet waarnaar eiseres verwijst kan zij ook geen recht op hernieuwing van haar registratie ontlenen. Deze berichtgeving ziet op het inzetten van voormalig artsen, die voorheen een BIG-registratie hadden, ter bestrijding van de coronacrisis. De berichtgeving zegt niets over wat eiseres wil bereiken, namelijk hernieuwing van de registratie in het register van chirurgen.
12. Dat wat eiseres aanvoert over de dwangsom kan geen onderwerp zijn van deze beroepsprocedure. Verweerder heeft in de primaire fase een dwangsom toegekend aan eiseres omdat hij niet tijdig heeft beslist. Vervolgens heeft verweerder wel tijdig beslist op het bezwaar van eiseres. Verweerder is voor zover het gaat over de beslissing op bezwaar dus geen dwangsom verschuldigd. De beroepsgrond slaagt niet.
13. De rechtbank volgt eiseres niet in haar stelling dat verweerder een uitzondering moet maken voor eiseres omdat sprake is van overmacht. Niet gebleken is dat sprake is van een bijzondere situatie of van onevenredige benadeling van eiseres. Eiseres heeft zelf de keuze gemaakt om per 10 mei 2016 te stoppen met haar werkzaamheden als chirurg. Dat zij door de coronamaatregelen wel wilde gaan werken als chirurg maar dat door de beperkingen niet kon is niet gebleken. Dat eiseres de mantelzorg voor haar moeder op zich heeft genomen is geen omstandigheid die rechtvaardigt dat van de regelgeving wordt afgeweken. Niet gebleken is dat eiseres door deze mantelzorg niet aan de verplichtingen die gelden voor hernieuwing van de registratie als chirurg kon voldoen.
14. Tot slot heeft eiseres geen concrete aanknopingspunten naar voren gebracht die erop wijzen dat verweerder haar heeft misleid, gediscrimineerd of tegengewerkt.
15. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.