ECLI:NL:RBMNE:2021:1609

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
6 april 2021
Publicatiedatum
21 april 2021
Zaaknummer
AWB - 20/2895
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en medische beoordeling

In deze zaak heeft eiseres, werkzaam als verkoopmedewerkster, een WIA-uitkering aangevraagd na uitval door psychische klachten. Het Uwv heeft haar aanvraag afgewezen, stellende dat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Eiseres heeft bezwaar gemaakt, maar het Uwv handhaafde zijn besluit na een wijziging van de motivering. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen deze beslissing. Tijdens de zitting op 6 april 2021, waar eiseres niet aanwezig was maar wel haar gemachtigde, heeft de rechtbank de zaak behandeld. De rechtbank oordeelt dat het Uwv terecht heeft vastgesteld dat eiseres 5,42% arbeidsongeschikt is, wat onder de drempel van 35% ligt voor een WIA-uitkering. Eiseres heeft verschillende gronden aangevoerd tegen het bestreden besluit, maar de rechtbank oordeelt dat deze niet slagen. De rechtbank concludeert dat de medische beoordeling door het Uwv zorgvuldig is uitgevoerd en dat er geen reden is om aan de juistheid van deze beoordeling te twijfelen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst de verzoeken om proceskostenvergoeding af. De uitspraak is openbaar gedaan op 6 april 2021.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/2895

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van6 april 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. S. Maachi),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: mr. F.A.M. Delfgaauw).

Inleiding

Eiseres was 16,09 uur per week werkzaam als verkoopmedewerkster bij [werkgever] B.V. in de vestiging [vestiging] . Op 1 september 2017 is zij uitgevallen voor haar werkzaamheden vanwege psychische klachten.
Op 17 juni 2019 heeft eiseres bij het Uwv een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd.
Bij besluit van 7 oktober 2019 (het primaire besluit) heeft het Uwv aan eiseres meegedeeld dat zij vanaf 30 augustus 2019 geen WIA-uitkering kan krijgen, omdat zij voor afloop van de wachttijd van 104 weken hersteld is gemeld.
Eiseres en haar werkgever hebben daartegen bezwaar gemaakt.
Met de brief van 29 mei 2020 heeft het Uwv aan [werkgever] B.V. en aan eiseres een voornemen wijziging beslissing gezonden. Daarin is vermeld dat het Uwv voornemens is om de beslissing dat eiseres per 30 augustus 2019 geen recht heeft op een WIA-uitkering in stand te laten, maar wel de motivering wil wijzigen. Volgens het Uwv heeft eiseres geen recht op een WIA-uitkering, omdat zij 5,42%, - dus minder dan 35% - arbeidsongeschikt is. [werkgever] B.V. en eiseres zijn in de gelegenheid gesteld om binnen twee weken na dagtekening van de brief bewaren in te dienen. Eiseres heeft tijdig bezwaren ingediend.
Bij besluit van 29 juni 2020 (het bestreden besluit) heeft het Uwv meegedeeld dat eiseres niet voor het einde van de wachttijd hersteld was gemeld en dat na een inhoudelijke beoordeling is vastgesteld dat eiseres vanaf 30 augustus 2019 geen recht heeft op een WIA-uitkering, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek op de zitting heeft via een skypeverbinding plaatsgevonden op 6 april 2021. Eiseres is niet verschenen, maar wel haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de zitting heeft de rechter onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

Het geschil
1. Volgens het Uwv is eiseres per 30 augustus 2019 voor 5,42% arbeidsongeschikt. Dat is minder dan 35%, zodat eiseres niet in aanmerking komt voor een WIAuitkering
Eiseres is het hier niet mee eens en vindt dat zij verdergaand arbeidsongeschikt is. Aan de hand van wat eiseres in beroep heeft aangevoerd, moet de rechtbank beoordelen of het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiseres minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Daarbij gaat het om de medische situatie van eiseres op 30 augustus 2019. Dit is de datum waar het in deze zaak om gaat.
2. Eiseres heeft vier gronden aangevoerd tegen het bestreden besluit.
Eerste beroepsgrond
3. Eiseres voert als eerste aan dat haar bezwaar ten onrechte ongegrond is verklaard. Haar bezwaar had gegrond moeten worden verklaard, omdat het Uwv in bezwaar heeft erkend dat zij niet voor einde wachttijd hersteld is verklaard. Nu haar bezwaar ongegrond is verklaard, mist zij aanspraak op een schadevergoeding op grond van artikel 8:88 en verder van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en een proceskostenvergoeding.
4. Deze beroepsgrond slaagt naar het oordeel van de rechtbank niet.
Bij het primaire besluit heeft het Uwv de aanvraag van eiseres afgewezen en bij het bestreden besluit ook, maar dan op grond van een andere motivering. Na de heroverweging in bezwaar blijft de uitkomst dat eiseres geen recht heeft op een WIA-uitkering en daarom heeft het Uwv het bezwaar ongegrond verklaard. Er is geen rechtsregel die zich daartegen verzet. De gewijzigde motivering maakt niet dat eiseres daaraan rechten kan ontlenen voor een proceskostenvergoeding in bezwaar of een schadevergoeding. Het primaire besluit is immers niet herroepen wegens een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid [1] .
Tweede beroepsgrond
5. Eiseres voert verder aan dat het bestreden besluit als een primair besluit moet worden aangemerkt en dat de rechtbank het beroep over de medische beoordeling zou moeten terugverwijzen naar het Uwv en het Uwv alsnog inhoudelijk moet ingaan op haar bezwaargronden. Eiseres stelt dat de besluitvorming nu niet zuiver is, omdat zij nu een inhoudelijke bezwaarprocedure mist. De door het Uwv gestelde termijn van twee weken om te reageren op het voornemen tot wijziging van de beslissing was bovendien ook te kort om nog medische stukken te kunnen overleggen.
6. Ook deze beroepsgrond slaagt naar het oordeel van de rechtbank niet.
Het Uwv heeft op 29 mei 2020 aan eiseres zijn voornemen tot wijziging van de motivering van zijn besluit om geen WIA-uitkering toe te kennen, toegestuurd. Eiseres heeft daarbij de gelegenheid gekregen om te reageren op het voorgenomen besluit en de onderliggende rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. Op dat moment had eiseres dus haar inhoudelijke medische gronden kunnen aanvoeren, zodat een verzekeringsarts bezwaar en beroep daarop nog nader had kunnen ingaan. Eiseres had het Uwv om meer tijd kunnen verzoeken als zij die nodig had voor het kunnen overleggen van een nadere medische onderbouwing. Dat heeft eiseres niet gedaan.
Derde beroepsgrond
6. Eiseres is het ook niet eens met de uitkomst dat zij geen WIA-uitkering krijgt. Zij is verdergaand beperkt vanwege vooral haar mentale klachten. Zij is in behandeling bij een psycholoog/psychiater verbonden aan GGZ-instelling i-Psy. Vanwege de medicatie die zij moet slikken en de te volgen behandeling bij GGZ, is ook het opnemen van een verdergaande urenbeperking dan de aangenomen beperking voor het werken in de avond en nacht voor haar noodzakelijk.
7. De rechtbank overweegt dat het Uwv besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen, als die op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende begrijpelijk zijn.
Het is de rechtbank niet gebleken dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig is geweest.
8. Naar het oordeel van de rechtbank bestaat geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling door de verzekeringsarts bezwaar en beroep Gille .
Gille heeft op 13 mei 2020 gerapporteerd en een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld. Op 6 november 2020 heeft Gille nog gereageerd op wat eiseres in beroep naar voren heeft gebracht. Gille heeft ook daarin inzichtelijk gemotiveerd waarom hij geen aanleiding ziet voor het aannemen van verdergaande beperkingen, waaronder een urenbeperking op energetische gronden. Een medische onderbouwing voor het aannemen van verdergaande beperkingen ontbreekt.
Vierde beroepsgrond
9. Eiseres is het ook niet eens met de geduide, mogelijk ook verouderde, functies. Ze kan die functies vanwege haar beperkingen niet uitoefenen. Zo wordt onvoldoende rekening gehouden met de door haar genomen medicatie. Verder vindt zij dat redelijkerwijs niet van een werkgever kan worden verwacht om rekening te houden met haar beperkingen en voor haar te treffen voorzorgsmaatregelen.
10. De rechtbank ziet in wat eiseres heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de geselecteerde functies ongeschikt voor haar zouden zijn. De arbeidskundige bezwaar en beroep Oudenaller heeft in zijn rapport van 18 mei 2020 de voor eiseres geschikte functies geselecteerd, gebaseerd op de FML. De functies overschrijden de aangenomen beperkingen niet. Dat is toereikend gemotiveerd door Oudenaller. Er bestaat daarom geen aanleiding voor het oordeel dat eiseres de werkzaamheden die horen bij de geduide functies niet zou kunnen doen. Op de arbeidskundige gronden in beroep heeft Oudenaller volledig en inzichtelijk gereageerd in zijn nader rapport van 27 oktober 2020. De rechtbank kan die nadere reactie volgen en eiseres heeft die ook niet meer inhoudelijk weerlegd.
Conclusie
11. Uit het arbeidskundig onderzoek blijkt dat de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres 5,42% is. Dat is minder dan de vereiste 35%. Verweerder heeft daarom terecht geen WIA-uitkering toegekend aan eiseres. Daarom krijgt eiseres geen gelijk.
12. Omdat het beroep ongegrond is, bestaat voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding.
13. Partijen zijn op de zitting gewezen op de mogelijkheid tegen deze uitspraak in hoger beroep te gaan. Dit kan op de manier zoals onderaan dit proces-verbaal staat omschreven.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.C.A. van Kuijeren, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.S.D. de Weerd, griffier. De uitspraak is in het openbaar uitgesproken op 6 april 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u binnen zes weken na de dag van verzending van dit proces-verbaal hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep. Dit proces-verbaal van de mondelinge uitspraak is verzonden op de stempeldatum die hierboven staat.

Voetnoten

1.Zie artikel 7:15, tweede lid, van de Awb: De kosten, die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, worden door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voorzover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.