ECLI:NL:RBMNE:2021:1620

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 april 2021
Publicatiedatum
22 april 2021
Zaaknummer
UTR 21/1121
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van verzoek om voorlopige voorziening in bestuursrechtelijke zaak zonder connexiteit

Op 22 april 2021 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak met zaaknummer UTR 21/1121. Verzoekster heeft op 18 maart 2021 een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend, waarbij zij tevens aangaf dat het verzoekschrift als beroepschrift moest worden aangemerkt. De voorzieningenrechter heeft besloten verzoekster niet uit te nodigen voor een zitting, omdat het verzoekschrift niet voldeed aan de wettelijke eisen en de rechtbank de zaak niet inhoudelijk kon behandelen.

Verzoekster heeft het griffierecht niet betaald en niet aangetoond dat zij in betalingsonmacht verkeert. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoekster in verzuim is en dat er geen connexiteit bestaat met een lopende procedure, zoals vereist door de Algemene wet bestuursrecht. Verzoekster vorderde een schadevergoeding van de gemeente op basis van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG), maar de voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat het verzoek niet-ontvankelijk is, omdat verzoekster niet duidelijk heeft gemaakt met welk besluit haar verzoek samenhangt.

De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen benadrukt dat verzoekster eerst bezwaar moet maken tegen het besluit waartegen zij zich verzet, voordat zij een voorlopige voorziening kan aanvragen. De uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, in aanwezigheid van griffier M.M. van Luijk-Salomons, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/1121

uitspraak van de voorzieningenrechter van 22 april 2021 in de zaak tussen

[verzoekster] , te [woonplaats] , verzoekster,

en

Onbekende verweerder.

Procesverloop

Verzoekster heeft bij brief van 18 maart 2021 de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen. Verzoekster deelt mee dat het verzoekschrift tevens als beroepschrift dient te worden aangemerkt.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter nodigt verzoekster niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is. Het verzoekschrift voldoet niet aan de wettelijke eisen, waardoor de rechtbank de zaak niet inhoudelijk kan behandelen.
2. Verzoekster vermeldt in haar verzoekschrift “post per adres [adres] te [woonplaats] ”. De voorzieningenrechter acht zich daarom bevoegd om uitspraak te doen.
3. Verzoekster heeft het griffierecht niet betaald en heeft ook niet aangetoond dat zij in betalingsonmacht verkeert. De termijn voor het betalen van het griffierecht loopt nog maar omdat verzoekster ook anderszins in verzuim is komt de voorzieningenrechter tot de volgende uitspraak.
4. Verzoekster vordert van de gemeente [gemeente] in haar verzoekschrift een schadevergoeding op grond van artikel 82 van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG). Verzoekster vordert de voorzieningenrechter deze schadevergoeding, bestaande uit vergoeding van de kosten voor tijdelijke vervangende woonruimte door de gemeente [gemeente] met terugwerkende kracht tot 12 oktober 2009, toe te wijzen. Tevens vordert verzoekster om een vergoeding voor een gepast bedrag voor kosten voor levensonderhoud vanaf 12 oktober 2009. Als schadeveroorzakend besluit heeft verzoekster een brief van 20 april 1999 overgelegd van de gemeente [gemeente] . Deze brief gaat over afgifte van een paspoort aan verzoekster op 24 maart 1999 met een onjuiste geslachtsnaam. Vervolgens heeft verzoekster aangevoerd dat op 12 oktober 2009 huisvredebreuk heeft plaatsgevonden.
5. In reactie op het verzoek van de voorzieningenrechter om de gedingstukken toe te sturen, heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [gemeente] bij brief van 1 april 2021 laten weten dat zij niet goed kunnen beoordelen waar het verzoek over gaat en weten dan ook niet welke stukken zij moeten toesturen aan de rechtbank.
6. Bij brief van 19 maart 2021 is door de voorzieningenrechter aan verzoekster gevraagd de gronden van het verzoek mee te delen, het spoedeisend belang te onderbouwen, een kopie toe te sturen van het besluit waar zij het niet mee eens is en een kopie toe te sturen van het bezwaarschrift. In deze brief is medegedeeld dat wanneer de verzochte stukken niet binnen de gestelde termijn worden overgelegd, de voorzieningenrechter het verzoek niet-ontvankelijk kan verklaren.
7. De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoekster in reactie hierop op 21 maart 2021 en in diverse brieven daarna wederom de brief van 20 april 1999 heeft overgelegd, welke brief naar het lijkt het bestuursrechtelijke besluit is dat ten grondslag ligt aan dit verzoek.
Uit het dossier van de voorzieningenrechter is niet gebleken dat verzoekster tegen dit besluit onlangs bezwaar heeft gemaakt. Als verzoekster ter zake van dit besluit een voorlopige voorziening wenst in te dienen, moet zij zich eerst tot de gemeente wenden en een bezwaarschrift indienen. Overigens merkt de rechtbank op dat het de voorzieningenrechter niet duidelijk is of dit het besluit is waartegen verzoekster een rechtsmiddel wil aanwenden. Het ligt op de weg van verzoekster om hierover duidelijkheid te geven en dat heeft zij niet of onvoldoende gedaan. Ook voor een verzoek om schadevergoeding moet de voorzieningenrechter weten met welk besluit dit verzoek samenhangt. Los hiervan is ook de vraag of een bezwaar in dit geval (nog) kan leiden tot een nadere inhoudelijke standpuntbepaling van (onbekende) verweerder.
8. Omdat geen verband (connexiteit) met een lopende procedure bestaat als bedoeld in artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), is het verzoek om een voorlopige voorziening kennelijk niet ontvankelijk.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat een aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van M.M. van Luijk-Salomons, griffier
.De beslissing is uitgesproken op
22 april 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
de griffier de voorzieningenrechter is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.