Op 22 april 2021 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak met zaaknummer UTR 21/1121. Verzoekster heeft op 18 maart 2021 een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend, waarbij zij tevens aangaf dat het verzoekschrift als beroepschrift moest worden aangemerkt. De voorzieningenrechter heeft besloten verzoekster niet uit te nodigen voor een zitting, omdat het verzoekschrift niet voldeed aan de wettelijke eisen en de rechtbank de zaak niet inhoudelijk kon behandelen.
Verzoekster heeft het griffierecht niet betaald en niet aangetoond dat zij in betalingsonmacht verkeert. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoekster in verzuim is en dat er geen connexiteit bestaat met een lopende procedure, zoals vereist door de Algemene wet bestuursrecht. Verzoekster vorderde een schadevergoeding van de gemeente op basis van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG), maar de voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat het verzoek niet-ontvankelijk is, omdat verzoekster niet duidelijk heeft gemaakt met welk besluit haar verzoek samenhangt.
De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen benadrukt dat verzoekster eerst bezwaar moet maken tegen het besluit waartegen zij zich verzet, voordat zij een voorlopige voorziening kan aanvragen. De uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, in aanwezigheid van griffier M.M. van Luijk-Salomons, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.