ECLI:NL:RBMNE:2021:1621

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 april 2021
Publicatiedatum
22 april 2021
Zaaknummer
UTR 21/923
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in bestuursrechtelijke zaak betreffende bestuursdwang

Op 22 april 2021 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen een verzoeker en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht. De zaak betreft een verzoek om een voorlopige voorziening naar aanleiding van een besluit van 8 januari 2021, waarin de verzoeker werd gelast om zijn woning op te ruimen voor 18 februari 2021. De verzoeker had bezwaar ingediend tegen dit besluit en vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter overwoog dat op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een uitspraak kan worden gedaan zonder dat partijen worden uitgenodigd voor een zitting, indien het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond is. De rechtbank ontving op 18 februari en 3 maart 2021 brieven van de verzoeker, waarin hij om een voorlopige voorziening vroeg en een beroepschrift indiende tegen het optreden van verweerder. De voorzieningenrechter stelde vast dat de verzoeker geen spoedeisend belang had bij het treffen van een voorlopige voorziening, omdat de toepassing van bestuursdwang was uitgesteld en het onzeker was of verweerder daadwerkelijk tot bestuursdwang zou overgaan.

Uiteindelijk concludeerde de voorzieningenrechter dat het besluit van 8 januari 2021 niet evident onrechtmatig was en wees het verzoek om voorlopige voorziening af. De uitspraak werd gedaan door mr. M.P. Glerum, in aanwezigheid van mr. M.M. van Luijk-Salomons, griffier. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/923

uitspraak van de voorzieningenrechter van 22 april 2021 in de zaak tussen

[verzoeker], te [woonplaats], verzoeker,

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 8 januari 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder verzoeker gelast om voor 18 februari 2021 zijn woning aan de [adres] in [woonplaats] op te ruimen.
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar ingediend. Ook heeft hij de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter uitspraak doen zonder partijen uit te nodigen om op een zitting te verschijnen indien de voorzieningenrechter kennelijk onbevoegd is of het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is.
Wat is er aan deze uitspraak vooraf gegaan?
2. De rechtbank heeft op 18 februari 2021 en op 3 maart 2021 dezelfde brief van verzoeker ontvangen, gedateerd op 15 februari 2021. In deze brief vraagt verzoeker de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen en dient verzoeker een beroepschrift in gericht tegen (herhaald) optreden van verweerder.
3. Bij de tweede brief van 15 februari 2021, ontvangen dus door de rechtbank op 3 maart 2021, heeft verzoeker een kopie bijgevoegd van een brief van verweerder van 22 januari 2021, verzonden op 25 januari 2021. In deze brief wordt verwezen naar het primaire besluit.
4. Bij die brief van 22 januari 2021 heeft verweerder aangekondigd dat op 2 maart 2021 bij verzoeker een controle zal plaatsvinden of voldoende uitvoering is gegeven aan de opgelegde last. Als blijkt dat niet of onvoldoende uitvoering is gegeven aan die last, zal zonder verdere aankondiging op 10 maart 2021 tot de uitvoering van bestuursdwang worden overgegaan.
5. De rechtbank heeft de brief van 15 februari 2021 op 5 maart 2021 doorgezonden naar verweerder ter behandeling als bezwaar gericht tegen het primaire besluit.
Is er sprake van spoedeisend belang?
6. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb alleen een voorlopige voorziening als "onverwijlde spoed" dat vereist. Verzoeker heeft aangegeven dat indien niet wordt voldaan aan de last, verweerder op 10 maart 2021 zal overgaan tot bestuursdwang.
7. Verweerder heeft aan de rechtbank bij e-mail van 9 maart 2021 medegedeeld dat de toepassing van bestuursdwang (de voorzieningenrechter begrijpt op 10 maart 2021) is uitgesteld. Na 4 juni 2021 zal een controle in de woning van verzoeker worden uitgevoerd, waaruit zal blijken of de toepassing van bestuursdwang noodzakelijk is.
8. Naar aanleiding van deze brief heeft de voorzieningenrechter bij brief van 16 maart 2021 aan verzoeker gevraagd om aan te geven wat het spoedeisend belang nog is. De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoeker op deze brief niet heeft gereageerd.
9. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verzoeker geen spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening, omdat op dit moment de toepassing van bestuursdwang is uitgesteld en onzeker is of verweerder tot toepassing van bestuursdwang zal overgaan. Dit zal afhankelijk zijn van een na 4 juni 2021 door verweerder uit te voeren controle. De conclusie is dat er geen spoedeisend belang is.
10. Omdat verzoeker naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen spoedeisend belang heeft, kan de door hem gevraagde voorziening alleen nog worden getroffen als het besluit van verweerder evident onrechtmatig is. Niet gebleken is dat het besluit van 8 januari 2021 evident onrechtmatig is.
11. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P. Glerum, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.M. van Luijk-Salomons, griffier
.De beslissing is uitgesproken op 22 april 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.