ECLI:NL:RBMNE:2021:1642

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 april 2021
Publicatiedatum
22 april 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 3307
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit tot wijziging WIA-uitkering en de beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 22 april 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Eiser had een WIA-uitkering ontvangen, maar deze werd niet gewijzigd na een melding van verslechtering van zijn gezondheid. Eiser had zijn uitkering gekregen op basis van een arbeidsongeschiktheid van 66,07%, maar deze was per 5 november 2019 geëindigd. Eiser had vervolgens een vervolguitkering gekregen in de arbeidsongeschiktheidsklasse van 65 tot 80%.

Na een besluit van 31 maart 2020, waarin werd meegedeeld dat de uitkering niet zou worden gewijzigd, en een bestreden besluit van 2 september 2020, waarin het bezwaar van eiser ongegrond werd verklaard, heeft eiser beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 22 maart 2021 is eiser verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser's beroep niet medisch onderbouwd was en dat de verzekeringsarts van verweerder zijn oordeel voldoende had onderbouwd. De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep ongegrond is en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/3307

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 april in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. S. Karkache),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: D. Veugen).

Procesverloop

Bij besluit van 31 maart 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser meegedeeld dat zijn uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) niet wordt gewijzigd.
Bij besluit van 2 september 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 maart 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en S. Zambyb als tolk Berbers.

Overwegingen

1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
Eiser heeft met ingang van 4 juni 2018 een WIA-uitkering toegekend gekregen gebaseerd op een arbeidsongeschiktheid van 66,07%. Deze loongerelateerde uitkering is per 5 november 2019 geëindigd. Aansluitend is een vervolguitkering toegekend op grond van de arbeidsongeschiktheidsklasse 65 tot 80%. Bij formulier van 2 december 2019 heeft eiser wijzigingen in zijn gezondheidstoestand aan verweerder gemeld. Dit heeft geleid tot de besluiten die hierboven onder het procesverloop staan vermeld.
2. Het bestreden besluit gaat over verweerders besluit dat de door hem gemelde verslechtering van zijn gezondheid niet leidt tot wijziging van de arbeidsongeschiktheidscategorie waarop zijn uitkering is gebaseerd. Eiser blijft ingedeeld in de categorie 65 tot 80 % arbeidsongeschiktheid.
3. Eiser heeft aangevoerd dat het besluit in strijd is met het bepaalde in de IVA, omdat bij eiser ieder arbeidsvermogen ontbreekt. Verweerder heeft zich hierover op het standpunt gesteld dat de stelling dat eiser aanspraak heeft op IVA op geen enkele wijze met medische informatie is onderbouwd. Verweerders standpunt dat eiser ongewijzigd in de arbeidsongeschiktheidsklasse 65 tot 80% valt is wel medisch onderbouwd in het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 6 augustus 2020. Het beroep dient daarom volgens verweerder ongegrond te worden verklaard.
4. De rechtbank stelt met verweerder vast dat het beroep op geen enkele manier medisch onderbouwd is en dat ook overigens niets wordt aangevoerd op grond waarvan geconcludeerd zou kunnen worden dat het oordeel van de verzekeringsarts van verweerder niet aan de daaraan te stellen eisen voldoet. De ter zitting nog aangevoerde beroepsgrond over de ongeschiktheid van de geduide functies omdat eiser de Nederlandse taal onvoldoende machtig is, zal de rechtbank niet beoordelen. De rechtbank is van oordeel dat het in strijd is met de goede procesorde om een dermate laat aangevoerd punt inhoudelijk te behandelen.
5. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door R. in 't Veld, rechter, in aanwezigheid van mr. B.A. Rietema, griffier. De beslissing is uitgesproken op 22 april 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
De rechter en de griffier zijn beiden verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.