ECLI:NL:RBMNE:2021:1644

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 april 2021
Publicatiedatum
22 april 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 3207
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van onterecht ontvangen uitkeringen op grond van de Werkloosheidswet en de Toeslagenwet

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 22 april 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiseres ontving ten onrechte uitkeringen op basis van de Werkloosheidswet (WW) en de Toeslagenwet (TW) over de periode van 1 november 2019 tot en met 29 februari 2020. Het UWV had vastgesteld dat eiseres ziek was op de eerste werkloosheidsdag en dat zij te veel uitkering had ontvangen. Eiseres had ook een Ziektewet (ZW) uitkering ontvangen, maar het UWV had niet de juiste inkomsten uit haar dienstverband in aanmerking genomen, wat leidde tot een onterecht hoge uitkering.

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen de beslissing van het UWV om de uitkeringen terug te vorderen. Tijdens de zitting op 26 maart 2021 heeft eiseres verklaard dat zij vermoedde dat de hoogte van de uitkering niet klopte en dat zij het teruggevorderde bedrag inmiddels volledig had betaald. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen geschil bestond over de hoogte van de ontvangen bedragen en dat eiseres ten onrechte uitkeringen had ontvangen.

De rechtbank heeft overwogen dat herziening van de uitkering met terugwerkende kracht alleen mogelijk is als de verzekerde redelijkerwijs had moeten begrijpen dat hij geen recht had op de uitkering. Aangezien eiseres op de hoogte was van de voorlopige aard van de uitkeringen en had aangegeven dat zij vermoedde dat de uitkering te hoog was, oordeelde de rechtbank dat het UWV terecht de uitkeringen had herzien en teruggevorderd. Eiseres heeft niet aangetoond dat er dringende redenen waren om van terugvordering af te zien. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/3207

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 april 2021 in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats], eiseres,

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: W. Prins).

Procesverloop

Bij besluit van 12 mei 2020 heeft verweerder bepaald dat eiseres over de periode van 1 november 2019 tot en met 29 februari 2020 ten onrechte een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) en de Toeslagenwet (TW) heeft ontvangen.
Bij besluit van 20 mei 2020 heeft verweerder bepaald dat eiseres over de periode van 9 december 2019 tot en met 10 mei 2020 (gedeeltelijk) ten onrechte een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) heeft ontvangen.
Bij besluit van 30 juli 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden via Skype op 26 maart 2021. Eiseres is in persoon verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Feiten en omstandigheden
1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiseres was als begeleider in de gehandicaptenzorg werkzaam bij Stichting [stichting] gedurende 35 uur per week. Nadat eiseres op 25 oktober 2019 een WW-uitkering heeft aangevraagd, is aan haar met ingang van 1 november 2019 een WW-uitkering toegekend. Vanaf 2 december 2019 heeft eiseres inkomsten uit arbeid bij werkgever [werkgever]. Op 25 februari 2020 heeft eiseres zich ziekgemeld met ingang van 1 november 2019. Op 4 juni 2020 is aan eiseres per die datum een ZW-uitkering toegekend. Vervolgens heeft verweerder de besluiten genomen zoals vermeld onder ‘Procesverloop’.

Grondslag van het bestreden besluit

2. Aan het bestreden besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eiseres over de periode van 1 november 2019 tot en met 29 februari 2020 ten onrechte een WW-uitkering heeft ontvangen, omdat eiseres ziek was op de eerste werkloosheidsdag van 1 november 2019. Daarnaast is over de periode van 9 december 2019 tot en met 10 mei 2020 geen rekening gehouden met de inkomsten die eiseres had uit haar dienstverband bij [werkgever]. Hierdoor heeft eiseres te veel WW-uitkering, toeslag en ZW-uitkering ontvangen.
Het oordeel van de rechtbank
3. Eiseres voert aan dat zij al eerder heeft doorgegeven dat het fout ging en dat zij weer aan het werk was. Door fouten van het UWV moet zij het te veel ontvangen bedrag aan uitkering terugbetalen. Eiseres geeft aan dat zij recht heeft op een coulancekorting. Ter zitting heeft eiseres verklaard dat zij wel vermoedde dat de hoogte van de uitkering niet juist was. Zij heeft het teruggevorderde bedrag inmiddels volledig betaald.
4. De rechtbank stelt voorop dat geen geschil bestaat over de hoogte van de ontvangen bedragen. Ook is niet in geschil dat eiseres ten onrechte bedragen aan ZW-uitkering, toeslag en WW-uitkering heeft ontvangen. Deze zaak gaat over de vraag of verweerder de te veel ontvangen bedragen aan uitkering terecht heeft teruggevorderd.
5. Op grond van artikel 3 en 4 van de Beleidsregels schorsing, opschorting, intrekking en herziening uitkeringen 2006 is een herziening met terugwerkende kracht alleen mogelijk als er door toedoen van verzekerde te veel aan uitkering is verstrekt en/of het hem redelijkerwijs duidelijk moest zijn dat hij te veel uitkering ontving.
6. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep vergt het beginsel van rechtszekerheid dat herziening of intrekking van een toegekende uitkering niet is toegestaan, tenzij de betrokken verzekerde heeft begrepen of redelijkerwijs heeft kunnen begrijpen dat hij geen recht op die uitkering had. De rechtbank stelt vast dat bij de toekenningsbrief van de WW-uitkering van 2 december 2019 is bepaald dat eiseres een voorlopige uitkering uitbetaald krijgt en dat dit achteraf mogelijk verrekend kan worden. Ook voor de ZW-uitkering geldt dat deze bij brief van 17 maart 2020 bij wijze van voorschot is toegekend en dat bij brief van 15 april 2020 aan eiseres is meegedeeld dat de hoogte van haar ZW-uitkering nog niet kon worden vastgesteld. Ook heeft eiseres verklaard dat zij al vermoedde dat zij een te hoog bedrag aan uitkering uitbetaald kreeg. Naar het oordeel van de rechtbank had het eiseres daarom redelijkerwijs duidelijk kunnen zijn dat zij te veel uitkering ontving. Verweerder mocht de uitkeringen daarom herzien en terugvorderen.
7. Op grond van artikel 30a, tweede lid, van de ZW en 33, zesde lid, van de ZW, artikel 36, zesde lid, van de WW en artikel 11a, tweede lid, van de TW kan verweerder geheel of gedeeltelijk afzien van herziening en terugvordering als daarvoor een dringende reden was.
8. De rechtbank overweegt dat dringende redenen slechts gelegen kunnen zijn in de onaanvaardbaarheid van de sociale of financiële gevolgen van een terugvordering van de uitkering. Het gaat dan om incidentele gevallen waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is en waarin een individuele afweging plaatsvindt van alle relevante omstandigheden. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van dergelijke onaanvaardbare sociale of financiële consequenties als gevolg van de terugvordering. De rechtbank neemt hierbij in overweging dat eiseres het teruggevorderde bedrag inmiddels volledig heeft terugbetaald. De rechtbank concludeert dat geen sprake is van dringende redenen op grond waarvan het Uwv geheel of gedeeltelijk van herziening of terugvordering had moeten afzien.
9. Gelet op het voorgaande heeft verweerder terecht bepaald dat eiseres over de periode van 1 november 2019 tot en met 29 februari 2020 ten onrechte een WW-uitkering en toeslag heeft ontvangen en dat eiseres over de periode van 9 december 2019 tot en met 10 mei 2020 (gedeeltelijk) ten onrechte een ZW-uitkering heeft ontvangen. Verweerder heeft de ten onrechte betaalde bedragen dan ook terecht teruggevorderd.
10. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door R. in 't Veld, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Belhadi, griffier. De beslissing is uitgesproken op 22 april 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
De rechter is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.