ECLI:NL:RBMNE:2021:1653

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 april 2021
Publicatiedatum
22 april 2021
Zaaknummer
UTR 20/3388 en UTR 20/3635
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen door UWV in het kader van overmacht door coronamaatregelen

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedateerd 19 april 2021, wordt het beroep van eiseres behandeld tegen het niet tijdig beslissen door de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) op haar aanvragen. Eiseres had haar aanvragen op 25 maart 2020 ingediend, maar het UWV had niet binnen de wettelijk vastgestelde termijn van acht weken beslist. Eiseres stelde dat het UWV in gebreke was en verzocht om een beslissing. Het UWV had echter de beslistermijn opgeschort wegens overmacht, veroorzaakt door de coronamaatregelen, en stelde dat zij niet in staat waren om een beslissing te nemen zonder een fysiek onderzoek.

De rechtbank oordeelt dat het UWV terecht een beroep heeft gedaan op overmacht. De rechtbank wijst erop dat de verzekeringsarts de noodzaak van een fysiek onderzoek moet beoordelen en dat in dit geval dossieronderzoek niet voldoende werd geacht. Eiseres had op 28 juli 2020 zelf een onderzoek bij de verzekeringsarts ondergaan, maar de rechtbank concludeert dat het UWV aan zijn verplichtingen heeft voldaan door tijdig te communiceren over de verlenging van de beslistermijn.

Uiteindelijk oordeelt de rechtbank dat de ingebrekestelling van eiseres te vroeg is ingediend, waardoor niet is voldaan aan de voorwaarden voor het instellen van beroep. Het beroep wordt daarom kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak benadrukt de impact van de coronamaatregelen op de besluitvorming van bestuursorganen en de noodzaak voor betrokkenen om de juiste procedures te volgen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 20/3388 en 20/3635

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 april 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres,

(gemachtigde: J.A.M. Houberg),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV), verweerder,
(gemachtigde: mr. M.E. Buter).

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over de beroepen van eiseres omdat verweerder niet op tijd heeft beslist op haar aanvragen.

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaken niet nodig is. Hieronder legt de rechtbank dat verder uit.
2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Wel moet de betrokkene dan eerst een ‘ingebrekestelling’ aan het bestuursorgaan sturen. Dat wil zeggen dat de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan moet laten weten dat er binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar. Dit staat (onder andere) in de artikelen 6:2, 6:12 en 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3. Eiseres heeft haar aanvragen ingediend op 25 maart 2020. In de wet is geen termijn opgenomen waarbinnen verweerder op deze aanvragen moet beslissen. In zo’n geval geldt een beslistermijn van acht weken. Dit staat in de artikelen 4:13 en 4:14 van de Awb. Verweerder had dus uiterlijk op 20 mei 2020 moeten beslissen.
4. Bij brief van 21 april 2020 heeft verweerder de beslistermijn op grond van artikel 4:15, tweede lid, onder c van de Awb opgeschort wegens overmacht. Verweerder kon eiseres namelijk niet uitnodigen voor een gesprek met een verzekeringsarts en/of arbeidsdeskundige als gevolg van de maatregelen rondom het coronavirus. De lengte van de opschorting heeft verweerder afhankelijk gesteld van de duur van de situatie van overmacht.
5. Bij brief van 27 juli 2020 heeft eiseres verweerder in gebreke gesteld en verzocht om binnen 2 weken een beslissing toe te zenden. Verweerder heeft hierop gereageerd met de brief van 11 augustus 2020 waarin hij aangeeft dat zij de ingebrekestelling niet in behandeling zullen nemen omdat de beslistermijn op 21 april 2020 al is verlengd vanwege bijzondere maatregelen die gelden in verband met het coronavirus.
6. Eiseres stelt in beroep dat zij het niet eens is met verweerder en dat de door haar opgelegde Wet Dwangsom wel vergoedt dient te worden en daar een officiële beslissing over dient te nemen. Daarnaast is eiseres van mening dat verweerder wél in staat was een beslissing op het verzoek te nemen ongeacht de maatregelen inzake Corona. Het UWV heeft namelijk veelvuldig onderzoek verricht op basis van het dossier en de daarin aanwezige stukken. Ook heeft het UWV de verzekeringsarts door middel van een telefonische spreekuur een beoordeling laten uitvoeren en heeft in overleg met eiseres gebruik gemaakt van Zoom om zo een beoordeling uit te voeren. Hieruit blijkt dat verweerder in onderhavige zaak bewust geen keuze maakt na het opleggen van de Wet Dwangsom van één van de drie gangbare methodieken gedurende de Corona pandemie. Het te laat beslissen is dus geheel te wijten aan verweerder.
7. De rechtbank volgt eiseres hierin niet. De rechtbank is van oordeel dat verweerder wel een beroep heeft kunnen doen op overmacht wegens de coronabeperkingen. Daardoor was een fysiek onderzoek niet mogelijk. Het is aan de verzekeringsarts om te bepalen of zo’n onderzoek nodig is of dat kan worden volstaan met dossieronderzoek. In dit geval vond de verzekeringsarts kennelijk dossieronderzoek niet voldoende. Uiteindelijk heeft de beoordeling ook pas plaatsgevonden nadat eiseres op 28 juli 2020 zelf bij de verzekeringsarts is geweest voor een onderzoek. Met de brief van 21 april 2020 is de beslistermijn verlengd en geeft verweerder aan dat eiseres een bericht krijgt als zij weer verder kunnen met de behandeling van de aanvraag. Hiermee heeft verweerder aan zijn plicht voldaan, namelijk tijdig laten weten dat hij de beslistermijn verlengt.
8. Dit betekent dat de ingebrekestelling van eiseres van 27 juli 2020 te vroeg is ingediend en dat daarmee niet is voldaan aan de voorwaarden voor het instellen van een beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit.
9. Het beroep is daarom kennelijk niet-ontvankelijk.

Beslissing

De rechtbank verklaard het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, rechter, in aanwezigheid van O. Asafiati, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 april 2021.
de griffier de rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum op de stempel die hierboven staat. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.