Overwegingen
Wat is de aanleiding voor deze uitspraak?
1. Verzoekster woont met haar twee minderjarige kinderen (16 en 17 jaar) aan het adres de [adres] in [woonplaats] . Met het bestreden besluit heeft verweerder aan verzoekster een noodbevel gegeven. Het noodbevel houdt in dat verzoekster met onmiddellijke ingang gedurende zes weken niet in (een gedeelte van) het gebied [locatie] mag zijn (het gebiedsverbod). Haar woning bevindt zich in dat gebied.
Waarom heeft verweerder het noodbevel gegeven?
2. Verweerder heeft het noodbevel gegeven, omdat hij ernstige vrees heeft voor het ontstaan van ernstige wanordelijkheden. Daaraan legt verweerder ten grondslag dat op zondag 21 maart 2021 een handgranaat aan de voordeur van het huis van verzoekster is aangetroffen. Daarnaast is een dag later bij de winkel van verzoekster in Amsterdam ook een handgranaat aangetroffen. Volgens verweerder bestaat de aanmerkelijke kans op herhaling van een soortgelijk incident, omdat nog geen dader is aangehouden. Verweerder baseert zich op informatie van de politie.
Wat beoordeelt de voorzieningenrechter?
3. Deze procedure is bedoeld om te beoordelen of in afwachting van de uitkomst van de bezwaarprocedure een voorlopige maatregel getroffen moet worden. In die zin dat het noodbevel wordt geschorst. De voorzieningenrechter beoordeelt of het door verzoekster gemaakte bezwaar een redelijke kans van slagen heeft en of onverwijlde spoed, gelet op alle betrokken belangen, vereist dat er een voorziening getroffen moet worden. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Is er sprake van ernstige vrees van ernstige wanordelijkheden?
4. Allereerst voert verzoekster aan dat onvoldoende is gemotiveerd dat sprake is van ernstige vrees voor het ontstaan van ernstige wanordelijkheden. De enkele stelling dat er relevante informatie zou zijn binnengekomen bij de politie waaruit blijkt dat er een reële kans bestaat op herhaling is onvoldoende, reeds om die reden dat die informatie niet is gedeeld. Daarnaast lijkt de informatie in het bestreden besluit in tegenspraak met de bestuurlijke rapportage, namelijk enerzijds wordt gesteld dat er uit de informatie van de politie is gebleken dat er nog geen verdachte is aangehouden of interventie heeft plaatsgevonden die het risico heeft doen afnemen, versus de suggestie dat er op basis van relevante informatie een reëel gevaar op herhaling zou bestaan. Verder voert verzoekster aan dat de politie voldoende informatie heeft om de kans op herhaling voldoende te minimaliseren. Verzoekster heeft naar aanleiding van het aantreffen van de handgranaat aangifte gedaan. Zij heeft toen uitgebreid verklaard wie hoogstwaarschijnlijk verantwoordelijk is voor het plaatsen van de handgranaat. Ter onderbouwing heeft verzoekster een mail overgelegd waarin zij haar hele verhaal doet.
5. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder zich, op het moment van het geven van het noodbevel, in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat sprake was van ernstige vrees voor het ontstaan van ernstige wanordelijkheden. Verweerder heeft zich hiervoor kunnen baseren op de informatie van de politie welke is opgenomen in de bestuurlijke rapportage van 22 maart 2021. Met die informatie is aannemelijk gemaakt dat een aanmerkelijke kans op herhaling van een soortgelijk incident bestaat, met mogelijk (dodelijke) slachtoffers. Uit de informatie van de politie blijkt dat een minderjarige voorbijganger een handgranaat aan de voordeur van het huis van verzoekster heeft aangetroffen. Verzoekster en haar kinderen waren op dat moment thuis. Door de handgranaat zijn niet alleen verzoekster en haar kinderen, maar ook omwonenden en voorbijgangers blootgesteld aan grote risico’s voor wat betreft hun veiligheid. Verder blijkt uit informatie van de politie dat een dag na het incident ook aan de gevel van de winkel van verzoekster in Amsterdam een handgranaat is aangetroffen. Ten tijde van het opstellen van de informatie waren er nog geen personen aangehouden in relatie tot dit incident. De politie kan daarom niet uitsluiten dat een soortgelijk incident opnieuw gebeurt en vindt het niet onaannemelijk dat er nog altijd een risico bestaat voor de veiligheid van omwonenden en voorbijgangers. Gelet op het voorgaande was de ernstige vrees voor het ontstaan van ernstige wanordelijkheden, waarbij sprake is van een concrete en levensbedreigende situatie, gerechtvaardigd. Dat verzoekster aangifte heeft gedaan en aan de politie heeft verklaard wie er volgens haar verantwoordelijk is voor het plaatsen van de handgranaat, laat onverlet dat verweerder mocht uitgaan van het gevaar van een herhaling van een soortgelijk incident op basis van de informatie die hem op dat moment ter beschikking stond. Er was immers nog niemand aangehouden. Daar komt bij dat op de zitting is komen vast te staan dat nog steeds niemand is aangehouden. Deze grond slaagt niet.
Is het besluit in strijd met het subsidiariteitsbeginsel?
6. Verder voert verzoekster aan dat het noodbevel niet voldoet aan de eis van subsidiariteit, omdat verweerder had kunnen volstaan met een minder verstrekkende maatregel. Volgens verzoekster is duidelijk wie de verdachte is in deze zaak en is het noodbevel te verstrekkend. Daarnaast stelt verzoekster dat verweerder ten onrechte vermeldt dat zij heeft gezegd geen bescherming of bewaking te willen. Volgens verzoekster is dit haar nooit gevraagd en pertinent onjuist. Ter onderbouwing heeft zij een print-screen van een whatsapp bericht ingediend.
7. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het noodbevel in dit geval niet in strijd is met het subsidiariteitsbeginsel. Verweerder heeft zich op goede gronden op het standpunt gesteld dat minder verstrekkende maatregelen niet voorhanden waren en heeft dit voldoende gemotiveerd. Verweerder heeft in dit verband terecht in aanmerking genomen dat ten tijde van het besluit er nog geen gerichte interventie of aanhouding heeft plaatsgevonden, die het risico op herhaling van een soortgelijk incident heeft kunnen doen afnemen. Verder heeft verweerder terecht in aanmerking genomen dat verzoekster volgens de politie geen interventie van het stelsel bewaken en beveiligen wenste. Dat verzoekster stelt dat dit haar nooit is gevraagd en dat zij wel bescherming wenst, maakt het voorgaande niet anders. Verweerder mag uitgaan van de informatie die de politie hem verschaft. Op de zitting heeft verweerder opgemerkt dat zijn contactpersoon bij de politie heeft gezegd dat verzoekster op 24 maart 2021 aan de politie te kennen heeft gegeven geen hulp nodig te hebben. De voorzieningenrechter ziet – voorlopig oordelend - geen reden om daaraan te twijfelen. Dat niet expliciet is gevraagd of zij ‘bewaking’ of ‘bescherming’ nodig heeft, wat daar verder ook van zij, maakt het voorgaande niet anders. Ook het whatsapp bericht dat verzoekster heeft ingediend, maakt het niet anders. Het enige wat hieruit kan worden afgeleid is dat verzoekster op 29 maart 2021 aan een medewerker van de politie heeft medegedeeld bescherming te willen. Dit bericht is van na het besluit en kan bovendien niet de conclusie rechtvaardigden dat op het moment van het besluit een minder verstrekkend middel voor handen was, zoals bijvoorbeeld het bieden van bescherming in combinatie met 24-uurs cameratoezicht dat sinds het voorval bij de woning is geplaatst. Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat er ten tijde van het nemen van het besluit geen andere minder ingrijpende maatregelen mogelijk waren om de veiligheid van verzoekster, haar kinderen, buurtbewoners en voorbijgangers te kunnen blijven waarborgen. De grond slaagt niet.
Is het besluit in strijd met het proportionaliteitsbeginsel?
8. Tot slot voert verzoekster aan dat het noodbevel niet voldoet aan de eis van proportionaliteit, omdat de maatregel verder gaat dan strikt noodzakelijk. Volgens verzoekster moeten haar belangen doorslaggevend zijn en had moeten worden afgezien van het noodbevel. Daarbij merkt verzoekster op dat niet blijkt op welke wijze verweerder de belangen van de kinderen heeft meegewogen. Zij kunnen op dit moment niet thuis verblijven en het gezin leeft op dit moment verspreid van elkaar. Verder merkt verzoekster op dat zij vanwege de sluiting van haar winkelpand tijdelijk haar bedrijf vanuit huis wilde voortzetten. Door het noodbevel is dit niet meer mogelijk en heeft dit onomkeerbare financiële gevolgen. Verder merkt verzoekster nog op dat de duur van het noodbevel te lang is.
9. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het noodbevel in dit geval niet in strijd is met het proportionaliteitsbeginsel. Verweerder heeft enerzijds rekening gehouden met de aard en de ernst van de vrees voor wanordelijkheden in verband waarmee het noodbevel is gegeven en anderzijds met de aard en de ernst van de beperking van grondrechten die het noodbevel tot gevolg heeft. Zo heeft verweerder ervoor gekozen om het gebiedsverbod te beperken tot de directe omgeving waar de woning van verzoekster in ligt (Noorderplassen-West). Verblijf in de rest van Almere is toegestaan. Hierdoor is contact met hulpverlening en bezoek van familieleden mogelijk. Verder is het gebiedsverbod beperkt in duur, namelijk voor zes weken. Op de zitting heeft verweerder uitgelegd dat een kortere periode niet zinvol is, omdat het politieonderzoek dan nog geen zichtbaar resultaat heeft opgeleverd. Na een periode van zes weken is die kans groter, aldus verweerder. De voorzieningenrechter vindt dit niet onaannemelijk en vindt het verbod voor wat betreft de periode dan ook in redelijke verhouding staan tot het doel. Dat verzoekster financiële gevolgen ondervindt door het gebiedsverbod, volgt de voorzieningenrechter niet. De financiële gevolgen zijn geen direct gevolg van het gebiedsverbod, maar van het besluit van de burgemeester van Amsterdam waarbij de winkel van verzoekster is gesloten. Verder overweegt de voorzieningenrechter dat als een gebiedsverbod ook van toepassing is op kinderen, uit de motivering van dat verbod moet blijken op welke wijze de belangen van de kinderen als eerste overweging in aanmerking zijn genomen. Dat heeft verweerder in het besluit niet gedaan. Ook blijkt uit het besluit niet dat verweerder zich ervan heeft verzekerd dat het gezin tijdens het gebiedsverbod op een aanvaardbare wijze kan voorzien in een gezinsleven. De voorzieningenrechter ziet hierin echter geen aanleiding om de voorlopige voorziening toe te wijzen. Op de zitting heeft verweerder namelijk voldoende uitgelegd op welke wijze de belangen van de minderjarige kinderen als eerste overweging in aanmerking zijn genomen bij het gebiedsverbod, namelijk in die zin dat zij niet in een woning moeten verblijven waar zij gevaar lopen. Dit kan verweerder in de beslissing op bezwaar vermelden en nader uiteenzetten. Verder is niet gebleken dat het gezin hun normale manier van leven in de gemeente niet kan voortzetten. Het gezin woont weliswaar tijdelijk verspreid bij familie en of kennissen maar ter zitting is toegelicht dat de jongste dochter ook af en toe bij verzoekster en haar moeder verblijft. Daarnaast is ter zitting verklaard dat zij voor een week een appartement hebben gehuurd om daar met zijn allen te verblijven. Hieruit volgt dat er mogelijkheden zijn om bij elkaar te verblijven. Gelet ook op de beperkte duur van het verbod vindt de voorzieningenrechter deze situatie niet zodanig dat daaruit volgt dat de maatregel verder gaat dan strikt noodzakelijk. De kinderen kunnen ook gewoon naar school en volgen online onderwijs. Dat dit niet optimaal is, is onder de huidige omstandigheden begrijpelijk. Het maakt echter niet dat de bewegingsvrijheid van verzoekster en haar minderjarige kinderen onevenredig wordt beperkt. Op dit moment is alles bij elkaar genomen dan ook niet gebleken dat de maatregel verder gaat dan strikt noodzakelijk. De grond slaagt niet.
Wat is de conclusie van deze uitspraak?
10. De voorzieningenrechter is bij deze stand van zaken van oordeel dat verweerder het noodbevel heeft mogen geven. Dat betekent dat het bezwaar van verzoekster op dit moment geen redelijke kans van slagen heeft en de voorzieningenrechter ziet ook geen aanleiding om vanwege onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, een voorziening te treffen. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Het gebiedsverbod blijft dus gelden.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.