ECLI:NL:RBMNE:2021:1717

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 april 2021
Publicatiedatum
28 april 2021
Zaaknummer
16.023158.20 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van bestuurder voor verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel en verlaten van de plaats van het ongeval

Op 28 april 2021 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een bestuurder die op 9 november 2019 in Dronten een verkeersongeval heeft veroorzaakt. De verdachte, die met een hoge snelheid reed en tijdens het rijden op zijn mobiele telefoon keek, botste achterop een personenauto, waardoor twee inzittenden, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], zwaar lichamelijk letsel opliepen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zeer onvoorzichtig en onoplettend heeft gehandeld, wat resulteerde in de toekenning van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer 1] en tijdelijke verhindering in de normale bezigheden voor [slachtoffer 2]. De verdachte heeft na het ongeval de plaats van het ongeval verlaten, wat ook als strafbaar werd beschouwd. Gezien de ernst van de feiten, de gevolgen voor de slachtoffers en de eerdere verkeersovertredingen van de verdachte, werd een gevangenisstraf van 10 maanden opgelegd, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar. Daarnaast werd de verdachte voor 3 jaar de rijbevoegdheid ontzegd. De rechtbank heeft ook de vorderingen van de benadeelde partijen, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], behandeld, maar verklaarde hen niet-ontvankelijk in hun vorderingen, die bij de burgerlijke rechter moesten worden ingediend.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 16.023158.20 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 28 april 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1999] te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] te [woonplaats] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 14 april 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. R.J.J.S. Visser en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. A.C. Huisman, advocaat te Deventer, alsmede hetgeen de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is op de zitting gewijzigd. De gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1 primair:
op 9 november 2019 in Dronten een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft veroorzaakt door zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend te rijden, waardoor [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] (zwaar) lichamelijk letsel hebben opgelopen of zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
feit 1 subsidiair:
op 9 november 2019 in Dronten als bestuurder van een personenauto een gevaar op de weg heeft veroorzaakt en/of het verkeer heeft gehinderd.
feit 2:
op 9 november 2019 in Dronten de plaats van een ongeval heeft verlaten terwijl hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat een ander letsel en/of schade was toegebracht.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder feit 1 primair en 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
Verdachte heeft niet op het verkeer gelet, omdat hij op zijn telefoon keek tijdens het rijden terwijl hij veel te hard reed. Daarom is er sprake van zeer onvoorzichtig en onoplettend besturen van de personenauto.
Ten aanzien van het slachtoffer [slachtoffer 1] gaat de officier van justitie uit van zwaar lichamelijk letsel omdat het slachtoffer een litteken op zijn hoofd heeft. Bij slachtoffer
[slachtoffer 2] is er sprake van een verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden, omdat zij ten minste vier weken arbeidsongeschikt is geweest.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van feit 1 primair partiële vrijspraak bepleit voor zover de tenlastelegging ziet op [slachtoffer 1] . Voor beide slachtoffers geldt dat de littekens de ondergrens van zwaar lichamelijk letsel niet halen. Bij [slachtoffer 2] is er sprake van tijdelijke verhindering in werkzaamheden, maar bij [slachtoffer 1] is dat niet het geval.
De raadsman heeft voorts verzocht om voor de snelheid aansluiting te zoeken bij de verklaring van verdachte, omdat de snelheidsmetingen zijn gebaseerd op aannames en de berekening niet goed is te volgen.
Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen [1]
Feit 1
[slachtoffer 2] heeft op 12 november 2019 mede namens [slachtoffer 1] bij de politie aangifte gedaan, zakelijk weergegeven:
Op 9 november 2019 omstreeks 23.30 - 23.45 uur, reed ik samen met mijn vriend [slachtoffer 1] in onze personenauto, merk Audi, type A4, kleur zwart, gekentekend [kenteken] . Wij reden over de Hanzeweg te Dronten, wij kwamen uit Dronten en reden richting Kampen. Ik keek in mijn binnenspiegel en zag ver achter mij een voertuig aan komen rijden. Ik knipperde een paar keer met mijn ogen en zag dat de auto heel snel dichterbij kwam. Deze auto reed met hoge snelheid tegen de achterzijde van mijn auto.
Ik voelde de auto wegtikken, ik had geen grip meer op mijn auto, de aanrijding ging zo hard. [2]
[A] , huisarts te [woonplaats] , heeft op 24 januari 2020 een geneeskundige verklaring opgesteld met betrekking tot [slachtoffer 2] , zakelijk weergegeven:
Op 24 januari 2020 is er sprake van psychische stoornissen. [slachtoffer 2] is nog niet volledig aan het werk. Er is enige angst/onrust met name bij het invoegen. Tot recent angst voor autorijden in het donker. [3]
Op 9 april 2020 is door N.C.A.M. Lachmann, forensisch arts FMG letselonderzoek gedaan bij [slachtoffer 1] , zakelijk weergegeven:
Er is sprake van een “boemerangvormige” snij- dan wel barstwond op het hoofd (kruin) van ongeveer 8 centimeter. De wond is gehecht met 7 hechtingen. [4]
Verbalisant [verbalisant 1] heeft op 18 januari 2020 een proces-verbaal van bevindingen opgemaakt en daarin gerelateerd, zakelijk weergegeven:
[slachtoffer 1] verklaarde op 18 januari 2020 dat hij ten gevolge van de aanrijding een wond met een lengte van 10 cm op zijn achterhoofd heeft opgelopen. Het litteken voelt nog steeds beurs aan en op het litteken ontstaat nog geen haargroei, onbekend of dit gaat gebeuren. [5]
Verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] hebben op 23 december 2019 een proces-verbaal Verkeersongevalsanalyse opgemaakt en daarin gerelateerd, zakelijk weergegeven:
Op 9 november 2019, omstreeks 23.40 uur, heeft er op de Hanzeweg een aanrijding plaatsgevonden waarbij twee voertuigen betrokken waren. Een Audi A4, hierna te noemen voertuig 1 (
de rechtbank begrijpt: de auto waarin [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] reden), en een BMW 730D, hierna te noemen voertuig 2 (
de rechtbank begrijpt: de auto waarin verdachte reed). Voertuig 2 reed achterop voertuig 1 waarbij er schade ontstond aan beide voertuigen en waarbij ze in een slip terecht kwamen.
De ter plaatse toegestane maximumsnelheid voor motorvoertuigen bedroeg 80 km/u.
Gezien de deelonderzoeken van de uitlezing van de voertuigsoftware en de verkeersregelinstallatie, de schade aan de voertuigen en de afstand van 130 meter tussen het botspunt en de eindposities van beide voertuigen, kan geconcludeerd worden dat voertuig 2, in de 780 meter voorafgaand aan de aanrijding, met een snelheid heeft gereden die veel hoger lag dan de maximum toegestane snelheid van 80 km/u.
In het traject na de verkeersregelinstallatie reed de bestuurder van voertuig 2 met een gemiddelde snelheid die was gelegen tussen de 149 en 164 km/u, terwijl tijdens de aanrijding een Crash-boodschap was opgeslagen. Er was ook een aantal andere storingscodes opgeslagen met exact hetzelfde tijdstempel als die van de storingscode Crash-boodschap.
Daarvan waren twee storingscodes met voertuigsnelheden van
159 km/u en 180 km/u. [6]
Verdachte heeft op 18 januari 2020 bij de politie een verklaring afgelegd, zakelijk weergegeven:
Ik reed in een BMW met kenteken [kenteken] . Ik was met mijn mobiel bezig om het adres in te typen. Ineens voelde ik een hele harde klap. En toen had ik dus een auto geramd. Het probleem was dat ik niet op de weg lette. Ik had de auto niet gezien. Ik heb geen snelheid geminderd. [7]
Feit 2
Het feit is door verdachte begaan. Verdachte heeft het onder 2 ten laste gelegde feit bekend. De raadsman heeft geen vrijspraak voor dit feit bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 14 april 2021;
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 27 januari 2020, genummerd PL0900-2019336631-36, opgemaakt door de politie Midden-Nederland, houdende verklaringen van getuigen ter plaatse, doorgenummerde pagina’s 111 en 112.
Bewijsoverweging feit 1 primair
Om tot een veroordeling voor overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW) te kunnen komen, is onder meer vereist dat verdachte schuld heeft aan het verkeersongeval dat heeft plaatsgevonden. Er moet sprake zijn van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onoplettendheid en/of onvoorzichtigheid. Op grond van vaste rechtspraak komt het daarbij aan op het geheel van gedragingen van verdachte, de aard en de concrete ernst van de overtreding en de overige omstandigheden van het geval. Daarbij geldt dat in zijn algemeenheid niet valt aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor een bewezenverklaring van schuld in de zin van artikel 6 WVW. Daarnaast geldt dat niet alleen uit de ernst van de gevolgen kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW.
Aan de hand van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast. Verdachte heeft ’s avonds laat, in het donker, een motorrijtuig bestuurd, waarbij op de weg waar verdachte reed geen straatverlichting aanwezig was.
Van verdachte mocht op dat moment dan ook de nodige oplettendheid worden verwacht. Verdachte reed met een veel te hoge snelheid. De rechtbank gaat daarbij uit van wat daarover is opgenomen in de processen-verbaal van de Verkeersongevallenanalyse, zoals hiervoor weergegeven. Daarin is door de verbalisanten, door gebruik te maken van verschillende bronnen (waaronder uitlezing van de software van de auto van verdachte en van de verkeersregelinstallatie), een conclusie getrokken over de snelheid waarmee verdachte heeft gereden. De rechtbank heeft geen enkele reden om te twijfelen aan de juistheid daarvan.
De conclusie is duidelijk en door de verbalisanten wordt op een inzichtelijke wijze gemotiveerd hoe zij tot hun bevindingen zijn gekomen. Uit deze processen-verbaal blijkt dat verdachte met een gemiddelde snelheid van minimaal 149 km/u heeft gereden op een weg waar een snelheid van 80 km/u was toegestaan.
Dat betekent dat verdachte in elk geval bijna twee keer zo hard heeft gereden als de ter plaatse toegestane maximumsnelheid.
De rechtbank wordt in haar overtuiging voor wat betreft de door verdachte gereden snelheid gesterkt door de verklaring van de getuige [getuige] . Deze getuige heeft verdachte kort voordat het ongeval heeft plaatsgevonden zien rijden. Hij heeft verklaard dat hij zag dat de bestuurder achteloos reed en dat het, toen de bestuurder hem inhaalde, maar een haartje scheelde of hij, verdachte, had de getuige aangereden. Verder heeft hij verklaard dat de bestuurder met hoge snelheid van hem weg reed en dat hij denkt dat de bestuurder 160 km/u reed, misschien wel harder.
Verdachte heeft tijdens zijn verhoor bij de politie op 18 januari 2020 verklaard dat hij vlak voor de aanrijding bezig was met zijn mobiele telefoon om een adres in te typen. Op de zitting heeft verdachte verklaard dat hij bezig was met zijn navigatie en - zo begrijpt de rechtbank - niet met zijn telefoon. De rechtbank gaat echter uit van de verklaring die verdachte bij de politie heeft afgelegd. Dit is de eerste verklaring die verdachte over het incident volledig uit eigen beweging heeft afgelegd.
Verdachte heeft dus, terwijl hij in het donker met een veel te hoge snelheid op een niet verlichte weg reed, handelingen verricht op zijn mobiele telefoon en daardoor gedurende enige tijd niet gelet op het direct voor hem gelegen weggedeelte en evenmin op het overige verkeer op de weg. Daarbij heeft hij - zo heeft hij zelf bij de politie verklaard - ook niet op enig moment zijn snelheid geminderd, waardoor hij met die veel te hoge snelheid tegen de achterkant van de auto van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] is aangereden. Beide auto’s zijn vervolgens met hun voorzijden in tegengestelde rijrichting in een greppel aan de rechterzijde van de weg tot stilstand gekomen.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte, door op de wijze zoals hiervoor is omschreven te rijden, zeer onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden, waardoor een verkeersongeval is veroorzaakt. Daarbij is ernstige schade veroorzaakt aan de beide betrokken voertuigen en [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zijn daarvan het slachtoffer geworden. Vast staat dat het slachtoffer [slachtoffer 2] als gevolg van het ongeval zodanig letsel heeft opgelopen, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan. Uit de geneeskundige verklaring blijkt immers dat er op
24 januari 2020, en dus ruim 2 maanden na het ongeval, sprake is van psychische stoornissen en dat zij nog niet volledig aan het werk is.
De rechtbank is, anders dan de verdediging, van oordeel dat bij het slachtoffer
[slachtoffer 1] sprake is van zwaar lichamelijk letsel. Hij had als gevolg van het ongeluk een boemerangvormige snijwond op zijn hoofd van ongeveer 8 à 10 centimeter. Dit is een forse snijwond en deze moest in het ziekenhuis worden gehecht met 7 hechtingen, zodat sprake is geweest van medisch ingrijpen. Hierdoor is restschade in de vorm van een groot blijvend en ontsierend litteken op het hoofd ontstaan. Dit litteken is, ondanks dat het op de achterkant van het hoofd zit, op dit moment ook zichtbaar, omdat er op de plek van het litteken nog geen haar groeit. Daar komt bij dat het op voorhand niet is uitgesloten dat dit litteken ook in de toekomst - als sprake zou zijn van verminderde haargroei - duidelijk zichtbaar zal blijven. Verder is een haartransplantatie - en dus wederom medisch ingrijpen - noodzakelijk om ervoor te zorgen dat er weer haar kan groeien op de plek van het litteken, waarbij het de vraag is of sprake zal zijn van volledig herstel.
De conclusie is dat het onder 1 primair ten laste gelegde in zijn geheel wettig en overtuigend kan worden bewezen.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:

1 primair

op 9 november 2019, te Dronten, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een
motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, de Hanzeweg, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer onvoorzichtig en onoplettend
- terwijl, hij, verdachte, tijdens het rijden een mobiele telefoon vast had en op die mobiele telefoon heeft gekeken, handelingen met of aan een mobiele telefoon heeft verricht en
- daarbij niet op het direct voor hem, verdachte, gelegen weggedeelte van die weg en het overige verkeer te letten en te blijven letten en
- daarbij met een zeer hoge snelheid, in elk geval met een hogere snelheid dan de ter plaatse toegestane maximumsnelheid van 80 kilometer per uur en gelet op de situatie ter plaatse verantwoord was te rijden en
- de snelheid van het door hem verdachte, bestuurde motorrijtuig niet zodanig aan te passen dat hij in staat was om zijn, verdachtes, motorrijtuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij, verdachte, die weg kon overzien en deze vrij was van verkeer en
- vervolgens met onverminderde hoge snelheid tegen een voor hem, verdachte, over die weg in dezelfde rijrichting als hem, verdachte, rijdende personenauto te botsen,
waardoor een ander, te weten [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel, te weten blijvende littekenvorming op het hoofd, en [slachtoffer 2] zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat
daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
2
als degene door wiens gedraging een verkeersongeval was veroorzaakt, welke gedraging hij al dan niet als bestuurder van een motorrijtuig had verricht en welk verkeersongeval had plaatsgevonden in Dronten op de Hanzeweg, op 9 november 2019, de voornoemde plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, aan een ander te weten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] letsel en schade was toegebracht.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen onder 1 primair en 2 meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
feit 1 primair:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht of zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden onstaat;
feit 2:
overtreding van artikel 7, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF EN MAATREGEL

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot:
- een gevangenisstraf van 4 maanden, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren;
- een taakstraf van 240 uren, indien niet of niet naar behoren verricht te vervangen door 120 dagen hechtenis;
- een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van drie jaren met aftrek.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht aan verdachte een taakstraf van 120 uren en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 6 maanden op te leggen, overeenkomstig de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (hierna: LOVS). De justitiële documentatie van verdachte en de overtreding van artikel 7 van de Wegenverkeerswet 1994 zijn weliswaar strafverhogend, maar daar staan de bekennende verklaring van verdachte en het verloop van het mediationtraject tegenover.
Het CBR heeft eerder bepaald dat verdachte zijn rijbewijs terug kon krijgen. Zij waren bekend met de historie van verdachte ten aanzien van verkeersdelicten.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft een verkeersongeval met ernstige gevolgen veroorzaakt. Hij heeft met een extreem hoge snelheid gereden en terwijl hij dat deed heeft hij zijn ogen enige tijd niet op de weg voor hem gehouden en dus niet gezien dat er een auto voor hem reed.
Verdachte is met deze snelheid vol achterop de auto van de slachtoffer gereden, waardoor beide auto’s aanzienlijke schade hebben opgelopen. Aan het ontstaan van dit ongeval heeft verdachte door zeer onoplettendheid en onvoorzichtigheid rijgedrag, schuld.
Hij heeft met zijn handelen de verkeersveiligheid in gevaar gebracht, maar bovenal heeft zijn handelen aanzienlijke gevolgen gehad voor de inzittenden van de auto waar verdachte achterop is gereden. Slachtoffer [slachtoffer 1] heeft zwaar lichamelijk letsel opgelopen en slachtoffer [slachtoffer 2] zodanig letsel dat zij daardoor tijdelijk niet dan wel minder heeft kunnen werken. Uit de geneeskundige verklaring van slachtoffer [slachtoffer 2] blijkt verder dat zij op dat moment, ruim 2 maanden na het ongeval, nog steeds de nadelige gevolgen van het ongeval ondervindt. Datzelfde geldt voor slachtoffer [slachtoffer 1] . Hij heeft een fors blijvend litteken op zijn hoofd en op de plek van het litteken groeit op dit moment nog geen haar. Beide slachtoffers worden dus tot op de dag van vandaag herinnerd aan het ongeval dat door verdachte is veroorzaakt.
Na het ongeval heeft verdachte bovendien de plaats van het ongeval verlaten, terwijl hij wist dat hij forse schade had toegebracht aan de auto van de slachtoffers en er mogelijk sprake was van letsel bij de slachtoffers. Verdachte heeft zich dus op geen enkele wijze bekommerd om de slachtoffers. Ook in de dagen en maanden na het ongeval heeft hij geen enkele moeite gedaan om na te gaan hoe het ging met de slachtoffers. Evenmin heeft hij ervoor gezorgd om de schade die door zijn handelen was ontstaan, te vergoeden dan wel om deze schade te melden bij zijn verzekering. Verdachte heeft verklaard dat hij dacht dat zijn vader het allemaal wel zou regelen. Verdachte is echter een volwassen man en het had dan ook op zijn weg gelegen om hierin proactief te handelen en verantwoordelijkheid te nemen.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft rekening gehouden met een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie van 29 maart 2021. Verdachte is beginnend bestuurder (hij heeft sinds 2017 zijn rijbewijs), maar is in zeer korte tijd al regelmatig veroordeeld voor verkeersovertredingen. Ook na het bewezen verklaarde heeft verdachte zich opnieuw schuldig gemaakt aan een dergelijk strafbaar feit, namelijk door op 21 mei 2020 te gaan rijden terwijl zijn rijbewijs was ingevorderd. Daarvoor is hij op 9 maart 2021 onherroepelijk veroordeeld. De rechtbank zal daarom rekening houden met wat is bepaald in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Het feit dat verdachte heeft deelgenomen aan een mediationtraject met de slachtoffers zal de rechtbank niet in het voordeel van de verdachte meewegen en de rechtbank overweegt daarover het volgende.
De rechtbank twijfelt aan de intenties waarmee het mediationtraject is opgestart. Verdachte heeft zich na het ongeval op geen enkele wijze bekommerd om de slachtoffers. Uit zijn verhoor bij de politie blijkt niet dat hij naar de slachtoffers heeft geïnformeerd. Hoewel op initiatief van de raadsman van verdachte een mediationgesprek heeft plaatsgevonden, kan de rechtbank zich niet geheel aan de indruk onttrekken dat verdachte uitsluitend met het oog op de eventuele strafdreiging aan dit mediationgesprek heeft deelgenomen. In de slotovereenkomst verklaren [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] dat verdachte naar hun mening voldoende is gestraft door de rijontzegging, maar de rechtbank heeft het sterke vermoeden dat verdachte hen over de periode waarin zijn rijbewijs was ingevorderd, niet volledig heeft geïnformeerd. De rechtbank vermoedt dat [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] er ten tijde van het mediationgesprek niet mee bekend waren dat verdachte ondanks de rijontzegging een auto heeft bestuurd.
Hoewel in de slotovereenkomst staat dat verdachte zo veel mogelijk wil herstellen wat hij kapot heeft gemaakt en dat er vanuit zijn kant bereidheid is om schade te vergoeden, is het tot overeenstemming over een eventuele schadevergoeding, het belangrijkste onderwerp voor [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] , desondanks niet gekomen.
Op te leggen straf
Naar het oordeel van de rechtbank kan niet met een andere dan een vrijheidsbenemende straf worden volstaan. De oriëntatiepunten van het LOVS gaan, in geval van zwaar lichamelijk letsel en ernstige schuld, en waarbij sprake is van een ernstige snelheidsoverschrijding, uit van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 7 maanden en een ontzegging van de rijbevoegdheid om motorrijtuigen te besturen (OBM) van 3 jaar. De rechtbank heeft deze laatste oriëntatiepunten tot uitgangspunt genomen.
De rechtbank ziet, mede gelet op wat zij hiervoor over de ernst van de feiten en de persoon van verdachte heeft overwogen, geen aanleiding om in het voordeel van de verdachte af te wijken van de hiervoor genoemde oriëntatiepunten, integendeel. Naast overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet, heeft verdachte zich immers tevens schuldig gemaakt aan overtreding van artikel 7 van de Wegenverkeerswet.
Door direct na het ongeval die plek te verlaten en zich ook in de periode daarna onvindbaar te houden voor de politie, heeft verdachte de politie alle mogelijkheden ontnomen om volledig onderzoek te doen naar de toedracht van het ongeval. Naar het oordeel van de rechtbank kan het niet anders zijn dan dat verdachte daarmee de strafrechtelijke dans heeft willen ontspringen. Dat neemt de rechtbank verdachte kwalijk.
De rechtbank zal een deel van de op te leggen straf in voorwaardelijke vorm opleggen om verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Daarbij heeft de rechtbank rekening gehouden met wat de reclassering in het rapport van
1 april 2021 over verdachte heeft geschreven. De reclassering ziet op basis van het delictverleden van verdachte een patroon in grensoverschrijdend gedrag in het verkeer. Verder schrijft de reclassering dat het erop lijkt dat verdachte meermaals de verkeerde keuzes maakt. Dat blijkt volgens de reclassering ook uit eerdere overtredingen en veroordelingen. Daarbij krijgt de reclassering de indruk dat het verdachte op bepaalde momenten aan zelfinzicht ontbreekt. De kans op recidive is volgens de reclassering gemiddeld.
Naar het oordeel van de rechtbank wordt het recidiverisico evenwel mede gekleurd door de onherroepelijke veroordeling voor overtreding van artikel 9 van de Wegenverkeerswet van
9 maart 2021. Het feit dat zijn rijbewijs was ingevorderd, heeft verdachte er niet van weerhouden om toch auto te rijden. Kennelijk heeft verdachte dus een flinke stok achter de deur nodig om ervoor te zorgen dat hij zich aan de regels houdt.
Gelet op al het voorgaande acht de rechtbank het passend en geboden om aan verdachte een
gevangenisstraf voor de duur van tien maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaar, op te leggen. De rechtbank zal verdachte bovendien een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van drie jaren opleggen, met aftrek van de tijd waarin het rijbewijs van verdachte al ingevorderd en ingehouden is geweest. Deze ontzegging zal ongetwijfeld belastend zijn voor verdachte, maar de rechtbank is van oordeel dat die past bij de aard en ernst van het door verdachte begane verkeersdelict.

9.BENADEELDE PARTIJEN

[slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 25.000,- aan niet reeds vergoede schade. Dit bedrag bestaat uit € 7.500,- materiële schade en € 17.500,- immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 1 ten laste gelegde feit.
Ook [slachtoffer 2] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 19.500,- aan niet reeds vergoede schade. Dit bedrag bestaat uit € 2.000,- materiële schade en € 17.500,- immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 1 ten laste gelegde feit.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangegeven dat het materiële deel van de vorderingen van de benadeelde partijen voldoende is onderbouwd en toegewezen kan worden.
Ten aanzien van het immateriële deel van de vorderingen heeft de officier van justitie gesteld dat in beide zaken een bedrag ter hoogte van € 7.000,- kan worden toegewezen en de benadeelde partijen in de rest van hun vordering niet-ontvankelijk verklaard moeten worden.
Voor de benadeelde partij [slachtoffer 1] kan in totaal een bedrag van € 12.000,- worden toegewezen en voor [slachtoffer 2] een bedrag van € 6.500,-. Beide met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel en verhoogd met de wettelijke rente.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair verzocht de benadeelde partijen niet-ontvankelijk te verklaren in hun vorderingen omdat hij zich onvoldoende heeft kunnen voorbereiden op de vorderingen en deze niet met verdachte heeft kunnen bespreken. Hij heeft de uitgebreide vorderingen kort voor de zitting heeft ontvangen. Uitstel van de strafzaak omwille van de civiele vorderingen zou een onevenredige belasting van het strafproces opleveren.
Subsidiair heeft de raadsman bepleit dat [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar vordering omdat deze onvoldoende is onderbouwd. [slachtoffer 1] moet
niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering gelet op de bepleite vrijspraak.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is ten aanzien van de gevorderde materiële schade van zowel [slachtoffer 1] als [slachtoffer 2] van oordeel dat de raadsman onvoldoende tijd heeft gehad om zich goed te kunnen voorbereiden op de verdediging. Hoewel de vorderingen al eerder waren ingediend, zijn deze pas een enkele dag voor de zitting aan de raadsman en de rechtbank verstrekt. Om de verdediging in de gelegenheid te stellen op een deugdelijke wijze verweer te kunnen voeren zou de behandeling van de strafzaak moeten worden aangehouden. Dat levert echter naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op.
Ten aanzien van de immateriële schade is de rechtbank van oordeel dat zowel door [slachtoffer 1] als door [slachtoffer 2] onvoldoende is onderbouwd waarom de schadevergoeding hoger zou moeten zijn dan de reeds door de verzekeraar uitgekeerde schadevergoeding van € 2.500,-. Voor een nadere onderbouwing zou de strafzaak moeten worden aangehouden en ook daarvoor geldt dat dit een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren.
Gelet hierop zal de rechtbank [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk verklaren in hun vorderingen en bepalen dat de vorderingen slechts bij de burgerlijke rechter kunnen worden aangebracht.
Nu de benadeelde partijen niet-ontvankelijk worden verklaard in hun vorderingen, zullen de benadeelde partijen in de kosten van verdachte worden veroordeeld voor zover deze betrekking hebben op het verweer tegen de vordering. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen
  • 14a, 14b, 14c, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en
  • 6, 7, 175, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994;
zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het onder 1 primair en 2 meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder 1 primair en 2 bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf en maatregel
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 10 maanden;
- bepaalt dat van de gevangenisstraf een gedeelte van 3 maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een proeftijd van 3 (drie) jaren vast;
- als voorwaarde geldt dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- ontzegt verdachte ter zake van het onder 1 primair bewezen verklaarde de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 3 jaren;
- bepaalt dat de duur van de ontzegging wordt verminderd met de tijd gedurende welke het rijbewijs vóór het tijdstip waarop de straf ingaat, ingevorderd en ingehouden is geweest;
Benadeelde partijen
[slachtoffer 1]
- verklaart [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
- veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
[slachtoffer 2]
- verklaart [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
- veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C. Danel, voorzitter, mr. H.J. Bos en mr. N. van Esch, rechters, in tegenwoordigheid van mr. B.T. Feenstra, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 28 april 2021.
Mrs. M.C. Danel, H.J. Bos en B.T. Feenstra zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1 1
hij, op of omstreeks 9 november 2019, te Dronten, althans in het arrondissement Midden-Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, de Hanzeweg, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend
- terwijl, hij, verdachte, tijdens het rijden een mobiele telefoon vast had en/of op die mobiele telefoon heeft gekeken, althans (een) handeling(en) met of aan een mobiele telefoon heeft verricht en/of
- (daarbij) niet, althans in onvoldoende mate te letten op het direct voor hem, verdachte, gelegen weggedeelte van die weg en/of het overige verkeer te letten en/of is blijven letten en/of
- (daarbij) met een (zeer) hoge snelheid, in elk geval met een hogere snelheid dan de ter plaatse toegestane maximumsnelheid van 80 kilometer per uur en/of gelet op de situatie ter plaatse verantwoord was te rijden en/of
- de snelheid van het door hem verdachte, bestuurde motorrijtuig niet zodanig aan te passen dat hij in staat was om zijn, verdachtes, motorrijtuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij, verdachte, die weg kon overzien en deze vrij was van verkeer en/of
- (vervolgens) met onverminderde, althans met een (te) hoge snelheid tegen een voor hem, verdachte, over die weg in dezelfde rijrichting als hem, verdachte, rijdende personenauto te botsen en/of aan te rijden,
waardoor een ander, te weten [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel, te weten (blijvende) littekenvorming op het hoofd, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan en/of [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel, te weten (blijvende) littekenvorming in de mond en/of een hersenschudding en/of (chronische) pijn(en) aan haar scheenbeen, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij, op of omstreeks 9 november 2019, te Dronten, althans in het arrondissement Midden-Nederland, als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, te weten de Hanzeweg,
- terwijl, hij, verdachte, tijdens het rijden een mobiele telefoon vast had en/of op die mobiele telefoon heeft gekeken, althans (een) handeling(en) met of aan een mobiele telefoon heeft verricht en/of
- (daarbij) niet, althans in onvoldoende mate heeft gelet op het direct voor hem, verdachte, gelegen weggedeelte van die weg en/of het overige verkeer heeft gelet en/of is blijven letten en/of
- (daarbij) met een (zeer) hoge snelheid, in elk geval met een hogere snelheid dan de ter plaatse toegestane maximumsnelheid van 80 kilometer per uur en/of gelet op de situatie ter plaatse verantwoord was heeft gereden en/of
- de snelheid van het door hem verdachte, bestuurde motorrijtuig niet zodanig heeft aangepast dat hij in staat was om zijn, verdachtes, motorrijtuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij, verdachte, die weg kon overzien en deze vrij was van verkeer en/of
- (vervolgens) met onverminderde, althans met een (te) hoge snelheid tegen een voor hem, verdachte, over die weg in dezelfde rijrichting als hem, verdachte, rijdende personenauto is gebotst en/of is aangereden,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
2
hij, als degene door wiens gedraging een verkeersongeval was veroorzaakt, welke gedraging hij al dan niet als bestuurder van een motorrijtuig had verricht en welk verkeersongeval had plaatsgevonden in Dronten op de Hanzeweg, op of omstreeks 9 november 2019, de (voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, aan een ander (te weten [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] ) letsel en/of schade was toegebracht.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 10 maart 2020, genummerd PL0900-2019336631, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 180. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Pagina’s 136 en 137.
3.Pagina 146.
4.Een schriftelijk bescheid, inhoudende een door N.C.A.M. Lachmann, forensisch arts FMG op
5.Pagina 110.
6.Pagina’s 17 en 46.
7.Pagina’s 164, 165 en 168.