ECLI:NL:RBMNE:2021:174
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen WOZ-waarde vaststelling van onroerende zaak
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 7 januari 2021 uitspraak gedaan in een beroep tegen de vaststelling van de WOZ-waarde van een onroerende zaak. Eiser, eigenaar van een vrijstaand herenhuis in Utrecht, was het niet eens met de door verweerder vastgestelde WOZ-waarde van € 942.000,- voor het belastingjaar 2018, welke was gebaseerd op de waardepeildatum van 1 januari 2017. Eiser stelde dat de waarde onvoldoende gemotiveerd was en dat verweerder ten onrechte alleen de aankoopwaarde had gebruikt, zonder andere waarderingsmethodes in overweging te nemen. Eiser had de woning op 17 augustus 2017 gekocht, wat volgens hem niet in lijn was met de richtlijn van drie maanden voor de waardepeildatum.
De rechtbank heeft de zaak behandeld via een Skypeverbinding, waarbij zowel eiser als zijn gemachtigde aanwezig waren. Na de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan. De rechtbank oordeelde dat verweerder de bewijslast had om aan te tonen dat de WOZ-waarde niet te hoog was vastgesteld. Eiser voerde aan dat er sprake was van willekeur en ongelijke behandeling, omdat niet voor elke woning in de buurt de aankoopwaarde werd gebruikt. De rechtbank concludeerde echter dat verweerder aannemelijk had gemaakt dat de WOZ-waarde correct was vastgesteld, en dat de motivering van het bestreden besluit voldeed aan de wettelijke eisen.
De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees erop dat de waardering van een onroerende zaak het beste kan worden vastgesteld aan de hand van het eigen koopcijfer rondom de waardepeildatum. De rechtbank concludeerde dat de door verweerder vastgestelde WOZ-waarde niet te hoog was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep binnen zes weken na verzending van het proces-verbaal.