ECLI:NL:RBMNE:2021:1743

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 april 2021
Publicatiedatum
29 april 2021
Zaaknummer
UTR 21/1117
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • J. Lange
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening woningurgentie door de voorzieningenrechter

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 20 april 2021 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van een verzoekster die een urgentieverklaring voor een woning had aangevraagd. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oudewater had deze aanvraag op 5 maart 2021 afgewezen, waarop verzoekster bezwaar had gemaakt en de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening had verzocht. Tijdens de zitting op 6 april 2021 is verzoekster verschenen, bijgestaan door haar zus, terwijl de gemeente werd vertegenwoordigd door een gemachtigde.

De voorzieningenrechter overwoog dat het oordeel voorlopig is en niet bindend voor een eventuele bodemprocedure. De afwijzing van de urgentieaanvraag was gebaseerd op het feit dat verzoekster niet voldeed aan de voorwaarden voor urgentieverlening, zoals het ontbreken van zelfstandige woonruimte en onvoldoende inspanning om zelf een oplossing te vinden. Verzoekster had weliswaar psychische problemen en een moeilijke woonsituatie, maar de voorzieningenrechter concludeerde dat er geen sprake was van onverwijlde spoed die het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening noodzakelijk maakte. Verzoekster had onderdak bij haar zus en er was geen bewijs dat zij daar niet langer kon verblijven.

De voorzieningenrechter kwam tot de conclusie dat het besluit van de gemeente niet evident onrechtmatig was, aangezien verzoekster niet voldeed aan de voorwaarden voor urgentie. De voorzieningenrechter wees het verzoek om voorlopige voorziening af, omdat er geen spoedeisend belang was en de beslissing op het bezwaar kon worden afgewacht. De uitspraak werd gedaan door mr. J. Lange, in aanwezigheid van griffier mr. M. Landwaart-Ekkelenkamp, en werd openbaar gemaakt op 20 april 2021.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/1117
uitspraak van de voorzieningenrechter van 20 april 2021 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoekster] , te [woonplaats] , verzoekster

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oudewater, verweerder
(gemachtigde: C. de Heer).

Procesverloop

Bij besluit van 5 maart 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoekster om een urgentieverklaring voor een woning afgewezen.
Verzoekster heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Verzoekster heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft via een Skype-verbinding plaatsgevonden op 6 april 2021. Verzoekster is verschenen. Voor verzoekster is ook haar zus verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Primaire besluit
2. Verweerder heeft de urgentieaanvraag van verzoekster afgewezen omdat zij niet voldoet aan de voorwaarden voor urgentieverlening. Verzoekster voldoet niet aan drie van de algemene criteria van artikel 2.5.1 van de Huisvestingsverordening Regio Utrecht 2019, gemeente Oudewater. [1] Zij beschikt niet over zelfstandige woonruimte in de regio. Zij heeft bovendien niet of in onvoldoende mate eerst zelf naar een oplossing gezocht. Uit haar zoekgedrag blijkt dat zij slechts in beperkte mate op het woningaanbod heeft gereageerd. Van verzoekster wordt verwacht dat zij actief en frequent reageert op het woningaanbod en dat zij in de gehele regio zoekt, dus in alle zestien Utrechtse gemeenten. Verzoekster voldoet tot slot niet aan de voorwaarde dat zij niet in staat is om binnen zes maanden voor passende huisvesting te zorgen. Verzoekster staat sinds 21 juni 2013 ingeschreven. Met een dergelijk lange wachttijd moet zij binnen zes maanden passende woonruimte kunnen vinden. Verweerder heeft geen aanleiding gezien voor toepassing van de hardheidsclausule. De hardheidsclausule wordt alleen toegepast in uitzonderlijke situaties die bij het vaststellen van de verordening niet zijn voorzien en gelet op het doel van de verordening redelijkerwijs toch een grond voor het verlenen van urgentie zouden kunnen zijn. In de situatie van verzoekster is daarvan geen sprake.
Standpunt verzoekster
3. Verzoekster heeft aangevoerd dat zij inderdaad niet beschikt over zelfstandige woonruimte, maar dat dat niet uit vrije wil is. Zij heeft haar eigen woning noodgedwongen moeten verkopen. Haar man is ruim drie jaar geleden plotseling overleden, waarna zij financiële problemen kreeg. Zij is daarop bij haar vader ingetrokken en heeft aan hem mantelzorg verleend. Na zijn overlijden afgelopen jaar mocht verzoekster niet in de woning blijven wonen. Zij heeft nu tijdelijk onderdak bij haar zus, maar die situatie is niet gezond. Haar zus heeft geen slaapkamer voor haar over omdat haar gehandicapte kleindochter veel bij haar verblijft. Verzoekster moet dan ergens anders logeren. Dit terwijl verzoekster psychische problemen heeft waardoor zij zich moeilijk kan aanpassen aan situaties en zij erg gesteld is op haar privacy. Verzoekster is door haar psychische problemen niet in staat om zelf passende woonruimte te vinden. Zij heeft al zeker twintig keer gereageerd op woningen en heeft maar een keer een toewijzing gehad voor een woning in Vianen. Verzoekster heeft deze woning afgewezen, omdat het vanwege haar psychische situatie van belang is dat ze in de buurt van haar zus woont.
Spoedeisend belang
4. De voorzieningenrechter begrijpt het verzoek van verzoekster zo dat verzoekster de voorzieningenrechter heeft gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen waarmee wordt bepaald dat zij, zolang de bezwaarprocedure nog loopt, wordt behandeld alsof zij een urgentieverklaring heeft.
5. De voorzieningenrechter stelt voorop dat deze procedure is bedoeld om in afwachting van de uitkomst van de bezwaarprocedure een voorlopige maatregel te treffen. Bij de beoordeling van een verzoek om voorlopige voorziening speelt de spoedeisendheid een belangrijke rol. Omdat bij verweerder bezwaar tegen het primaire besluit aanhangig is, moet de vraag worden beantwoord of sprake is van onverwijlde spoed die het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening noodzakelijk maakt, in afwachting van een beslissing op dat bezwaar.
6. De voorzieningenrechter komt tot de conclusie dat er geen sprake is van onverwijlde spoed die het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening noodzakelijk maakt. Daarbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat verzoekster bij haar zus en/of kinderen verblijft en dat niet is aangetoond dat zij daar niet langer kan verblijven. Hoewel deze situatie verre van ideaal is, heeft verzoekster dus wel onderdak. De voorzieningenrechter overweegt verder dat verzoekster heeft gesteld dat zij psychische problemen heeft. Uit de door verzoekster overgelegde medische stukken blijkt inderdaad dat verzoekster psychische problemen heeft. Alhoewel dat in het verleden mogelijk anders is geweest, blijkt uit die stukken echter niet dat er op dit moment sprake is van een dusdanig medische noodsituatie dat de beslissing op het bezwaar niet kan worden afgewacht. De voorzieningenrechter neemt verder in aanmerking dat verweerder in het verweerschrift en ter zitting heeft aangegeven snel op het bezwaar te willen beslissen en er vanwege de psychische problemen van verzoekster advies is gevraagd aan een medisch adviseur.
Evident onrechtmatig
7. Aangezien de voorzieningenrechter in het voorgaande heeft geconcludeerd dat er geen spoedeisend belang is, kan de door verzoekster gevraagde voorziening alleen nog worden getroffen als het besluit van verweerder evident onrechtmatig is. Daarmee wordt bedoeld dat, zonder diepgaand onderzoek naar de relevante feiten en/of het recht, zeer ernstig moet worden betwijfeld of het door verweerder ingenomen standpunt juist is en of het besluit in een bodemprocedure in stand zal blijven.
8. De voorzieningenrechter is van oordeel dat niet is gebleken dat het bestreden besluit evident onrechtmatig is. Tussen partijen is niet in geschil dat verzoekster niet voldoet aan de in overweging 2 genoemde voorwaarde dat zij over zelfstandige woonruimte moet beschikken. Haar aanvraag zou daarom alleen met toepassing van de hardheidsclausule kunnen worden toegewezen. Op voorhand kan de voorzieningenrechter echter niet oordelen dat het evident is dat verweerder deze hardheidsclausule in dit geval moet toepassen. Ook ziet de voorzieningenrechter aan de kant van verzoekster geen belangen die zo zwaar wegen dat de gevraagde voorziening om die reden moet worden toegewezen. De voorzieningenrechter acht het voorstelbaar dat de woonsituatie verre van ideaal is voor verzoekster. Deze belangen wegen echter niet zo zwaar dat moet worden geoordeeld dat de beslissing op bezwaar niet kan worden afgewacht. Omdat het besluit niet evident onrechtmatig is, kan ook daaraan niet de conclusie worden verbonden dat sprake is van onverwijlde spoed tot het treffen van de gevraagde voorziening.
Conclusie
9. Gelet op het bovenstaande bestaat er geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. Er is immers geen spoedeisend belang. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Lange, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van
mr. M. Landwaart-Ekkelenkamp, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 april 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
de rechter is verhinderd de
uitspraak te ondertekenen
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Artikel 2.5.1, tweede lid, onder b, e, en g, van de Huisvestingsverordening Regio Utrecht 2019, gemeente Oudewater.