ECLI:NL:RBMNE:2021:1758

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 mei 2021
Publicatiedatum
29 april 2021
Zaaknummer
C/16/508479 / HA ZA 20-561
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg van het echtscheidingsconvenant met betrekking tot de verevening van kleine pensioenen

In deze zaak, die voor de Rechtbank Midden-Nederland is behandeld, gaat het om de uitleg van een echtscheidingsconvenant tussen een man en een vrouw die in 2004 zijn gehuwd. De vrouw heeft tijdens het huwelijk pensioenrechten opgebouwd, maar in het echtscheidingsconvenant is afgesproken dat deze pensioenrechten conform de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding (WVPS) zouden worden verevend. De man stelt dat de pensioenrechten gelijkelijk verdeeld moeten worden, terwijl de vrouw aanvoert dat de kleine pensioenen niet voor verevening in aanmerking komen. De rechtbank heeft op 12 mei 2021 vonnis gewezen en de vorderingen van de man afgewezen. De rechtbank oordeelt dat de letterlijke tekst van het echtscheidingsconvenant verwijst naar de standaardregeling, die bepaalt dat pensioenrechten waarvan het bedrag dat de pensioenuitvoerder aan de vereveningsgerechtigde moet betalen minder is dan € 474,11 niet worden verevend. De rechtbank concludeert dat de kleine pensioenen van de vrouw niet verevend hoeven te worden, omdat partijen hierover geen expliciete afspraken hebben gemaakt. De rechtbank wijst het bewijsaanbod van de man af, omdat hij niet heeft aangetoond op welke feiten zijn conclusie is gebaseerd. De rechtbank komt tot de beslissing dat de vorderingen van de man worden afgewezen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht
Locatie Utrecht
Zaaknummer / rolnummer: C/16/508479 / HA ZA 20-561
Vonnis van 12 mei 2021
in de zaak van:
[eiser],
wonende te [woonplaats] (gemeente [naam gemeente] ),
eiser,
advocaat: mr. J. van Ravenhorst,
tegen
[verweerder],
wonende op een geheim adres,
verweerder,
advocaat: mr. J.J. Blok.
Partijen zullen hierna de man en de vrouw worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 18 augustus 2020 met producties 1 tot en met 7.3;
  • de conclusie van antwoord;
  • een bericht van de vrouw van 12 april 2021 met producties 1 en 2;
  • de mondelinge behandeling van 16 april 2021, waarvan de griffier aantekening heeft gehouden. De man en de vrouw zijn in persoon verschenen, ieder bijgestaan door hun advocaat. Op de mondelinge behandeling hebben beide advocaten een pleitnota overgelegd.
1.2.
Vervolgens is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn op [2004] met elkaar gehuwd onder het maken van huwelijkse voorwaarden. In deze huwelijkse voorwaarden staat, voor zover voor deze procedure relevant, in artikel 9 het volgende:

Bij echtscheiding en scheiding van tafel en bed worden de door de echtgenoten opgebouwde pensioenaanspraken verevend conform het bepaalde in de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding. Bij die verevening zullen de voor het huwelijk opgebouwde pensioenrechten niet worden betrokken.
2.2.
Bij beschikking van [2018] is de echtscheiding uitgesproken. De echtscheiding is ingeschreven op [2018] .
2.3.
Partijen hebben de financiële gevolgen van hun echtscheiding vastgelegd in een echtscheidingsconvenant. In het echtscheidingsconvenant zijn partijen ten aanzien van het pensioen het volgende overeengekomen:

De vrouw ziet jegens de man en zijn vennootschap af van welke aanspraak op pensioenverevening of – verrekening van het door de man als DGA in zijn vennootschap opgebouwde pensioen en hiernaast doet zij afstand van haar eventuele aanspraken op nabestaandenpensioen. Waar al dan niet om fiscale redenen hiertoe nog nader formaliteiten vervuld moeten worden, zal de vrouw daaraan meewerken, zoals het op eerste verzoek van de man een formulier mede ondertekenen, waarin zij er mee instemt dat het pensioen van de man in eigen beheer wordt omgezet in een ODV (oudedagsvoorziening) van de man. Partijen zullen de door de vrouw ten tijde van het huwelijk opgebouwde pensioenrechten verevenen conform de wettelijke standaardregeling met uitzondering van de pensioendelen van de vrouw geïdentificeerd in het pensioenoverzicht van [A] d.d. 15-08-2018 als [.] en [..] met respectievelijk waardes EUR 171 en EUR 2.167 = EUR 2.338 ouderdomspensioen. Deze twee items verblijven zonder nadere verrekening aan de vrouw.

3.Het geschil tussen partijen

3.1.
Tussen partijen is in geschil of de door de vrouw tijdens het huwelijk opgebouwde pensioenrechten - met uitzondering van de twee pensioenrechten bij de Nationale Nederlanden die in het echtscheidingsconvenant staan genoemd - verevend moeten worden.
3.2.
De man stelt zich op het standpunt dat deze pensioenrechten verevend moeten worden, zodanig dat beide partijen recht hebben op de helft van deze pensioenrechten. Volgens de man volgt dit uit de afspraak die partijen bij het sluiten van het echtscheidingsconvenant hebben gemaakt. De bedoeling van die afspraak was dat de tijdens het huwelijk opgebouwde pensioenrechten gelijkelijk verdeeld zouden worden. Indachtig die bedoeling hebben partijen de door de man in zijn vennootschap opgebouwde pensioenrechten weggestreept tegen de door de vrouw bij Nationale Nederlanden opgebouwde pensioenrechten en zijn zij overeengekomen dat de overige pensioenen van de vrouw verevend zouden worden conform de wettelijke standaardregeling. De man stelt dat partijen zich bij het vastleggen van deze afspraak echter niet hebben gerealiseerd dat deze overige pensioenrechten niet voor standaardverevening in aanmerking komen, omdat het bedrag waar de man na standaardverevening recht op zou hebben niet boven het bedrag van € 474,11 uitkomt. Hij vordert daarom primair dat de vrouw meewerkt aan een verdeling bij helfte van deze overige pensioenen, door voor drie van deze overige pensioenen een vereveningsformulier te ondertekenen waarop een ander percentages dan 50 is ingevuld, voor het aan de man toekomende deel, te weten respectievelijk: 64, 72 en 87. Hiermee zou voor deze drie pensioenen het deel dat aan de man toe zou komen net boven de vereveningsgrens uitkomen. De man heeft uitgerekend dat daarmee alle overige pensioenen van de vrouw bij helfte worden verdeeld. Als de vrouw die medewerking weigert vordert de man dat het vonnis in de plaats treedt van haar handtekening op de desbetreffende formulieren. Subsidiair vordert de man een andere voorziening met als basis de uitgangspunten van het echtscheidingsconvenant.
3.3.
De vrouw voert verweer. Zij stelt dat de afspraak tussen partijen was om de pensioenrechten te verevenen conform de standaardregeling, ongeacht wat de uitkomst daarvan zou zijn.

4.De overwegingen

4.1.
De rechtbank zal de vorderingen van de man afwijzen. De rechtbank legt hierna uit hoe zij tot deze beslissing is gekomen.
4.2.
In het echtscheidingsconvenant staat dat partijen de door de vrouw tijdens het huwelijk opgebouwde pensioenrechten verevenen
conform de wettelijke standaardregeling. De standaardregeling staat genoemd in artikel 3 van de Wet Verevening Pensioenrechten bij Scheiding (WVPS). Dit artikel houdt in dat de pensioenrechten worden verevend zodanig dat ieder van partijen recht heeft op de helft van het - in dit geval - door de vrouw tijdens het huwelijk opgebouwde pensioen. Onlosmakelijk onderdeel van de standaardregeling is de beperking uit lid 3; de pensioenrechten waarvan het bedrag dat de pensioenuitvoerder aan de vereveningsgerechtigde zou moeten betalen minder is dan € 474,11 (geïndexeerd naar 2018) [1] worden niet verevend. Het gaat hier om zogenoemde ‘kleine pensioenen’. De ratio achter deze beperking is dat verevening van kleine pensioenen (te) veel rompslomp geeft.
4.3.
De rechtbank concludeert dat de letterlijke tekst van het echtscheidingsconvenant naar de wet verwijst. Er wordt immers gesproken over de
wettelijke standaardregeling. De pensioenrechten van de vrouw die op grond van het echtscheidingsconvenant conform de standaardregeling moeten worden verevend, zijn allemaal zogenoemde ‘kleine pensioenen’. Gelet op de letterlijke tekst van het echtscheidingsconvenant zou kunnen worden aangenomen dat partijen met elkaar hebben afgesproken dat de kleine pensioenen van de vrouw niet verevend worden.
4.4.
Voor de uitleg van de afspraak uit het echtscheidingsconvenant is het echter onvoldoende om alleen te kijken naar de letterlijke tekst. De rechtbank zal voor de uitleg ook moeten kijken naar de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze afspraak mochten toekennen en hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij kan mede van belang zijn tot welke maatschappelijke kringen partijen behoren en welke rechtskennis van zodanige partijen kan worden verwacht (de zogenoemde ‘Haviltex-formule’). De man stelt dat het de bedoeling van partijen is geweest om ook de kleine pensioenen van de vrouw te verevenen. Volgens de man kan dit worden afgeleid uit de door hem overgelegde producties 4 en 5. Die producties laten volgens hem zien dat alle pensioenen zijn betrokken in de verevening/verdeling van de pensioenrechten. De rechtbank volgt de man niet in zijn stelling. De producties bevatten een tweetal overzichten waaruit de hoogte van de tijdens het huwelijk opgebouwde pensioenrechten blijkt. De rechtbank is het met de man eens dat daarin alle pensioenrechten zijn betrokken. Anders dan de man kan de rechtbank uit de overzichten echter niet concluderen dat partijen een andere bedoeling hadden dan de standaardverevening.
Beide partijen hebben ter zitting verklaard dat er tijdens de besprekingen in het kader van het echtscheidingsconvenant niet expliciet is gesproken over de kleine pensioenen en/of over wel of niet afwijken van de standaardverevening. Het moge zo zijn dat de man bij de ondertekening van het convenant zich niet gerealiseerd heeft dat kleine pensioenen standaard niet worden verevend, maar daaruit kan niet worden afgeleid dat het de bedoeling van
beidepartijen was om, hoewel de letterlijke tekst verwijst naar een verevening conform de standaardregeling, desalniettemin van die standaardregeling af te wijken. Als dat zo was geweest, dan had het in de rede gelegen daar (expliciet) andere afspraken over te maken. Dit geldt te meer nu de zogenoemde kleine pensioenen veel voorkomen en bepaald niet uitzonderlijk zijn.
4.5.
Verder zal de rechtbank het bewijsaanbod dat de (advocaat van de) man op de mondelinge behandeling heeft gedaan afwijzen. Wat de man in feite zou willen bewijzen betreft een conclusie over de vermeende bedoeling van partijen. De man heeft echter nagelaten te stellen op welke te bewijzen feiten en omstandigheden die conclusie dan wel gebaseerd zou kunnen worden. Dit klemt te meer nu vast staat dat partijen over de kleine pensioenen en het wel of niet afwijken van de standaardregeling niet hebben gesproken.
Voor zover het bewijsaanbod van de man ziet op het alsnog in het geding brengen van de volledige correspondentie tussen de beide advocaten merkt de rechtbank op dat de man daartoe al voldoende gelegenheid heeft gehad. Bovendien heeft de man niet gesteld welke concrete uitlatingen uit die correspondentie van belang zijn.
4.6.
Uit het vorenstaande volgt dat de rechtbank de vorderingen van de man zal afwijzen en dat de consequentie van de overschrijding van de twee-jaarstermijn voor het invullen van de vereveningsformulieren geen bespreking meer behoeft.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
wijst de vorderingen van de man af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.A.T. Engbers, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 12 mei 2021.

Voetnoten

1.Artikel 66 lid 1 van de Pensioenwet