ECLI:NL:RBMNE:2021:176

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 januari 2021
Publicatiedatum
22 januari 2021
Zaaknummer
UTR 20/3421
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit tot afwijzing van opvang op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 12 januari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. G.J. de Kaste, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hilversum, vertegenwoordigd door E. Diepenbroek. Eiser had een beroep ingesteld tegen het besluit van 24 september 2020, waarin zijn bezwaar tegen de afwijzing van opvang op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo) ongegrond was verklaard. Eiser had eerder, op 16 juni 2020, te horen gekregen dat hij niet in aanmerking kwam voor opvang en dat de gemeente de kosten van zijn tijdelijke huisvesting niet langer zou vergoeden.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de voorzieningenrechter in een eerdere uitspraak op 1 oktober 2020 al had geoordeeld over de beroepsgronden van eiser. Tijdens de zitting op 7 januari 2021, die via een Skypeverbinding plaatsvond, heeft eiser zijn standpunt herhaald dat de opvang die hem en zijn gezin was geboden, niet buitenwettelijk was en dat er wel degelijk beleid was waarop deze opvang gebaseerd kon worden. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er geen grondslag was voor de opvang op basis van de Wmo, en dat de gemeente eiser en zijn gezin onverplicht had geholpen.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat het beroep ongegrond is en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om in beroep te gaan bij de Centrale Raad van Beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/3421

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 januari 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. G.J. de Kaste),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hilversum, verweerder
(gemachtigde: E. Diepenbroek).

Het verloop van de procedure

1. Bij besluit van 16 juni 2020 (primair besluit) heeft verweerder beslist dat eiser niet in aanmerking komt voor opvang op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo). Daarbij is aan eiser meegedeeld dat de gemeente met ingang van 18 juni 2020 om 16.00 uur niet langer de kosten van de huisvesting in het [hotel] vergoedt.
1.1.
Bij besluit van 24 september 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
1.2.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter heeft op 1 oktober 2020 (zaaknummer UTR 20/3420) het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen.
1.3.
Op 27 november 2020 is eiser met zijn gezin teruggekeerd naar Irak. Eind december 2020 is eiser weer naar Nederland gekomen.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep behandeld op de zitting van 7 januari 2021 via een Skypeverbinding. Eiser was op de zitting aanwezig met zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

2. In geschil is of verweerders besluit om eiser geen opvang te bieden op grond van de Wmo in rechte stand kan houden.
3. De rechtbank stelt vast dat de voorzieningenrechter in de uitspraak van 1 oktober 2020 is ingegaan op de door eiser op 30 september 2020 aangevoerde beroepsgronden, die door eiser ook als gronden van zijn verzoekschrift waren ingediend.
4. De rechtbank ziet geen aanleiding om over deze beroepsgronden anders te oordelen dan de voorzieningenrechter in de uitspraak van 1 oktober 2020 heeft gedaan. De rechtbank verwijst dan ook naar wat de voorzieningenrechter daarover onder punt 6 tot en met 12 heeft overwogen en maakt deze overwegingen tot de hare.
5. Eiser heeft zich ter zitting nog op het standpunt gesteld dat hij het niet eens is met de conclusie van de voorzieningenrechter dat de opvang die verweerder hem en zijn gezin heeft geboden buitenwettelijk is geweest. Eiser stelt dat verweerder op basis van zijn beleid heeft gehandeld en dat er wel beleid is waarop de opvang van hem en zijn gezin kan worden gebaseerd. Daarbij heeft eiser gewezen op de gemeentelijke Verordening maatschappelijke ondersteuning Hilversum 2018 (de Verordening) onder 7.7 (kortdurend verblijf) en onder 7.9 (maatschappelijke opvang). Nu deze paragrafen in de Verordening niet voorkomen begrijpt de rechtbank dat eiser heeft bedoeld te verwijzen naar de ‘Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning Hilversum 2020’ (de beleidsregels).
6. Deze beroepsgrond van eiser slaagt niet. De rechtbank is met de voorzieningenrechter van oordeel dat niet is gebleken dat aan eiser en zijn gezin enige opvang is geboden op grond van de Wmo. Dit volgt in de eerste plaats uit het primaire besluit van 16 juni 2020 maar ook in verweerders brief van 31 augustus 2020 staat dat de gemeente eiser en zijn gezin onverplicht heeft geholpen aan tijdelijke huisvesting. Anders dan eiser veronderstelt bieden de Verordening noch de beleidsregels aanknopingspunten voor het standpunt dat het onderdak dat de gemeente eiser en zijn gezin heeft geboden zijn grondslag had in de Wmo. De in de beleidsregels onder 7.7 genoemde situatie (kortdurend verblijf) is niet op eiser en zijn gezin van toepassing of van toepassing geweest. Deze vorm van verblijf is immers bedoeld ter ondersteuning en ontlasting van de mantelzorger(s) van iemand met een beperking of een psychisch of psychosociaal probleem, zogenaamde respijtzorg. In paragraaf 7.9 van de beleidsregels staat het door verweerder gevoerde beleid voor het verlenen van maatschappelijke opvang op grond van de Wmo, waarvan verweerder zich in deze procedure nu juist op het standpunt heeft gesteld dat eiser daarvoor niet in aanmerking komt omdat hij zelfredzaam is. Eisers stelling dat hij opvang had op grond van het beleid neergelegd in paragraaf 7.9 van de beleidsregels treft dan ook geen doel. Uit het voorgaande volgt dat eiser en zijn gezin onverplicht door verweerder zijn geholpen met onderdak en dat dit geen grondslag had in de Wmo of dit beleid van verweerder.
7. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.E.M. van Abbe, rechter, in aanwezigheid van
mr. N.R. Hoogenberk, griffier. De beslissing is uitgesproken op 12 januari 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.