In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 20 april 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om toekenning van een aanzegvergoeding op basis van artikel 7:668 BW. De verzoeker, vertegenwoordigd door mr. J.C. Debije, had een arbeidsovereenkomst met de verweerster, een besloten vennootschap, en stelde dat hij recht had op een aanzegvergoeding omdat de arbeidsovereenkomst niet tijdig schriftelijk was aangezegd. De verweerster, vertegenwoordigd door mr. J.M. Weijers, voerde aan dat de aanzegging schriftelijk was gedaan via een werkgeversverklaring, waarin stond dat het contract niet verlengd zou worden. De kantonrechter oordeelde dat de werkgeversverklaring, in combinatie met een voorafgaande telefonische mededeling, voldoende was om te voldoen aan de schriftelijke aanzegverplichting. De kantonrechter wees het verzoek van de verzoeker af en veroordeelde hem tot betaling van de proceskosten aan de zijde van de verweerster, die op € 373,50 werden begroot. De uitspraak werd gedaan in het openbaar en is vastgelegd in een proces-verbaal dat op 23 april 2021 is verzonden.