ECLI:NL:RBMNE:2021:1836

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 mei 2021
Publicatiedatum
6 mei 2021
Zaaknummer
UTR 20/2863
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van bezwaar tegen heffingsambtenaar van de gemeente Lelystad

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 4 mei 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de heffingsambtenaar van de gemeente Lelystad. De eiser had bezwaar gemaakt tegen een uitspraak van de heffingsambtenaar, die het bezwaar niet-ontvankelijk had verklaard op 4 juli 2020, omdat er geen machtiging was overlegd. De eiser stelde dat hij recht had op een zelfstandig bezwaar- en beroepsrecht volgens artikel 225, vierde lid, van de gemeentewet, omdat hij de feitelijke parkeerder was en de kentekenhouder geen bezwaar maakte.

De rechtbank heeft besloten om partijen niet uit te nodigen voor een zitting, omdat dit in deze zaak niet nodig was. De rechtbank heeft de ontvankelijkheid van het bezwaar beoordeeld en is tot de conclusie gekomen dat de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar vernietigd moest worden. De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep gegrond is en heeft de heffingsambtenaar opgedragen om binnen zes weken na de uitspraak een nieuwe beslissing op het bezwaar te nemen.

Daarnaast heeft de rechtbank bepaald dat de eiser recht heeft op een vergoeding van de proceskosten, die door de heffingsambtenaar betaald moet worden. De kosten zijn vastgesteld op € 525,-, omdat de eiser een professionele juridische hulpverlener heeft ingeschakeld. Ook moet de heffingsambtenaar het griffierecht van € 48,- aan de eiser vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over hun recht om in verzet te gaan tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/2863

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 mei 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

(gemachtigde: N.G.A. Voorbach ),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Lelystad, verweerder,

gemachtigde: mw. B.C.M. Zonneveld).

Procesverloop

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 4 juli 2020 het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard vanwege het ontbreken van een machtiging.
Eiser heeft daartegen bij faxbericht van 4 augustus 2020 beroep ingesteld.

Overwegingen

1.De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is. Hieronder legt de rechtbank dat verder uit.
2. In geschil is de ontvankelijkheid van het bezwaar.
3. Verweerder geeft in de uitspraak op bezwaar van 4 juli 2020 aan dat het bezwaar niet-ontvankelijk is vanwege het ontbreken van een machtiging. Dit omdat eiser volgens het RDW (Dienst voor Wegverkeer), niet de kentekenhouder van de auto is en de gemachtigde van eiser namens hem een bezwaarschrift indient.
4. Eiser stelt zich op het standpunt dat een machtiging niet nodig is omdat eiser toekomt aan een zelfstandig bezwaar- en beroepsrecht volgens artikel 225, vierde lid, van de gemeentewet. De kentekenhouder maakt geen bezwaar, maar de feitelijke parkeerder, die de aanslag heeft voldaan maakt wél bezwaar. Ter onderbouwing verwijst eiser naar verschillende uitspraken van de Hoge Raad, het Hof Den Haag en de rechtbank Zeeland-West-Brabant.
5. In zijn verweerschrift van 4 november 2020 stelt verweerder – kort samengevat – dat het beroep gegrond verklaard dient te worden naar aanleiding van het beroepsschrift van eiser.
6. De rechtbank is het met verweerder eens. De rechtbank vernietigt daarom de uitspraak op bezwaar van 4 juli 2020 en draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuwe uitspraak op bezwaar te doen en inhoudelijk te beslissen op de bezwaren van eiser.
7. Het beroep is kennelijk gegrond (artikel 8:54 van de Awb). Dit betekent niet meteen dat eiser inhoudelijk ook gelijk krijgt. Verweerder moet daarover nu gaan beslissen.
8. Dat betekent ook dat eiser een vergoeding krijgt voor de proceskosten die zijn gemaakt. Verweerder moet die betalen. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) is dit een vast bedrag van € 525,-, omdat eiser een professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld om een beroepschrift in te dienen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.
9. Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht van €48,- aan eiser betalen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar van verweerder;
- draagt verweerder op om binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuwe uitspraak op bezwaar te nemen;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van €48,- dat eiser heeft betaald moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 525,- aan proceskosten. Verweerder moet dit bedrag betalen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen rechter, in aanwezigheid van O. Asafiati, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 mei 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum op de stempel die hierboven staat. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.