ECLI:NL:RBMNE:2021:1859

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
7 mei 2021
Publicatiedatum
7 mei 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 2964
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en beëindiging van WIA-uitkering na herbeoordeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 7 mei 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Eiser, die als productiemedewerker/liftmonteur werkte, had zich op 21 november 2007 ziekgemeld en was met ingang van 9 november 2019 volledig arbeidsongeschikt verklaard op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Verweerder heeft op 29 augustus 2019 besloten dat eiser met ingang van 30 oktober 2019 geen recht meer had op een WIA-uitkering. Na bezwaar van eiser heeft verweerder het bezwaar gegrond verklaard, maar handhaafde het besluit om de WIA-uitkering te beëindigen, met een herziening van de einddatum naar 15 juni 2020. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 26 maart 2021, die via Skype plaatsvond, heeft de rechtbank de zaak behandeld. Eiser voerde aan dat zijn beperkingen waren onderschat en dat onvoldoende rekening was gehouden met zijn psychische klachten, waaronder een ernstig oorlogstrauma. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de besluiten van verweerder, die zijn gebaseerd op rapportages van verzekeringsartsen, zorgvuldig tot stand zijn gekomen en dat er geen tegenstrijdigheden in de rapportages waren. De rechtbank concludeerde dat de medische beoordeling van de verzekeringsarts bezwaar en beroep juist was en dat eiser niet voldoende medische onderbouwing had geleverd om aan te tonen dat er meer beperkingen moesten worden aangenomen.

De rechtbank heeft de beroepsgrond van eiser verworpen en geoordeeld dat de geduide functies passend waren, ondanks de bezwaren van eiser. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op rechtspraak.nl en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/2964

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 mei 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. E.D. van Tellingen),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. E.F. de Roy van Zuydewijn).

Procesverloop

Bij besluit van 29 augustus 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder bepaald dat eiser met ingang van 30 oktober 2019 geen recht meer heeft op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
Bij besluit van 3 juli 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser gegrond verklaard en nieuwe functies geduid. Verweerder handhaaft het besluit dat de WIA-uitkering van eiser wordt beëindigd. De einddatum is echter herzien en bepaald op 15 juni 2020.
Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden via Skype op 26 maart 2021. Eiser was daarbij aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Feiten en omstandigheden
1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiser was werkzaam als productiemedewerker/liftmonteur gedurende 38,37 uur per week. Op 21 november 2007 heeft eiser zich ziekgemeld. Met ingang van 9 november 2019 is eiser in het kader van de WIA volledig arbeidsongeschikt verklaard. Naar aanleiding van een door eiser ingevulde vragenlijst in 2019 vond er een herbeoordeling plaats. Vervolgens heeft verweerder de besluiten genomen zoals vermeld onder ‘Procesverloop’.
Grondslag van het bestreden besluit
2. Aan het bestreden besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eiser meer arbeidsgeschikt is dan voorheen. Bij de herbeoordeling is vastgesteld dat de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser is gewijzigd van 80-100% naar minder dan 35%. De WIA-uitkering is met inachtneming van een uitlooptermijn van twee maanden na de datum van de aanzegging van de in bezwaar geduide functies beëindigd.
Het oordeel van de rechtbank
Medische beoordeling
3. De rechtbank overweegt dat verweerder besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapportages van verzekeringsartsen, wanneer deze op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende begrijpelijk zijn. De rapporten en de daarop gebaseerde besluiten zijn in beroep wel aanvechtbaar. Het is echter aan de eisende partij om aan te voeren (en zo nodig aannemelijk te maken) dat de rapportages niet aan de genoemde eisen voldoen of dat de medische beoordeling onjuist is. Dit kunnen ook niet medisch geschoolden doen, maar voor het aannemelijk maken dat een medische beoordeling onjuist is, is in beginsel een rapport van een arts noodzakelijk.
4. Eiser voert aan dat zijn beperkingen zijn onderschat. Er is onvoldoende rekening gehouden met zijn psychische klachten. Eiser moet vanwege zijn actuele en ernstige oorlogstrauma in intensieve behandeling, daarna kan hij pas werkzaamheden verrichten. Verder moet er ook een urenbeperking worden aangenomen.
5. In het rapport van 16 januari 2020 concludeert de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat eiser niet voldoet aan de criteria van ‘geen benutbare mogelijkheden’ (GBM). Eiser wordt ten aanzien van het persoonlijk en sociaal functioneren wel beperkt geacht. Eiser is aangewezen op eenvoudig, niet gecompliceerd werk, zonder veel contacten met collega’s of klanten. Verder kan eiser alleen samenwerken in duidelijke deeltaken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep ziet geen aanleiding voor een urenbeperking.
6. In het rapport van 6 mei 2020 concludeert de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat eiser ten tijde van de hoorzitting nog niet in behandeling was bij de GGZ, alleen bij de praktijkondersteuner van zijn huisarts. Hij heeft informatie ingewonnen bij de huisarts. Op basis van deze informatie heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de Functionelemogelijkhedenlijst (FML) aangescherpt, waarna de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep een nieuwe functie heeft geduid en de datum in geding is opgeschoven. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vervolgens informatie ingewonnen bij GGZ Centraal. In het rapport van 22 juni 2020 concludeert de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat zijn bevindingen niet wezenlijk anders zijn dan die van GGZ Centraal.
7. De rechtbank is van oordeel dat het onderzoek van de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoet aan de zorgvuldigheidseisen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft dossieronderzoek verricht en was aanwezig bij de hoorzitting waarbij hij eiser persoonlijk gezien heeft. Daarnaast heeft hij actuele informatie van de huisarts en GGZ Centraal beoordeeld. Het onderzoek is daarmee voldoende zorgvuldig.
8. Naar het oordeel van de rechtbank is er ook geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De rechtbank kan de bevindingen en conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep goed volgen. In de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep wordt helder uitgelegd waarom er geen verdergaande beperkingen worden aangenomen. In de FML zijn beperkingen aangenomen ten aanzien van het persoonlijk functioneren, het sociaal functioneren, aanpassing aan fysieke omgevingseisen en werktijden. Eiser heeft niet met medische informatie onderbouwd dat er meer beperkingen moeten worden aangenomen. Wat eiser zelf aangeeft over de beperkingen die hij ervaart, weegt onvoldoende op tegen het medisch oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, die gespecialiseerd is in het vaststellen van arbeidsbeperkingen. De beroepsgrond slaagt niet.
Arbeidskundige beoordeling
9. Eiser voert aan dat de geduide functies niet passend zijn, omdat er in geen van de functies sprake is van een rustige werkomgeving of werk zonder deadlines en productiepieken. Daarnaast zijn er onvoldoende functies geduid.
10. De rechtbank volgt eiser hierin niet. Na aanpassing van de FML heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep de functie Productiemedewerker industrie (SBC-code 111180), en de functie Monteur printplaten (SBC-code 267051) gehandhaafd. Daarnaast heeft de arbeidskundige bezwaar en beroep de functie Samensteller kunststof- en rubberproducten (SBC-code 271130) geduid. Hiermee wordt voldaan aan de minimumeis van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten.
11. In het rapport van 13 maart 2020 concludeert de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep dat de functies Productiemedewerker industrie en Monteur printplaten gestructureerd worden uitgeoefend in een rustige werkomgeving, waarbij er nauwelijks een beroep wordt gedaan op het persoonlijk en sociaal functioneren. Samenwerken is hier geen kenmerkende belasting.
In bezwaar is er onder dezelfde SBC-code van de functie van Samensteller kunststof- en rubberproducten een andere passende functie gevonden met een andere functienummer.
Ook de werksituatie in deze functie is voor eiser passend gelet op zijn beperking voorafleiding door anderen. De functie wordt uitgeoefend in een rustige werkomgeving.
12. De rechtbank kan de conclusies van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep goed volgen. Tegen de arbeidskundige beoordeling heeft eiser alleen aangevoerd dat hij de functies om medische redenen niet kan verrichten. Nu de medische gronden niet slagen en de rechtbank de medische beoordeling als uitgangspunt neemt, bestaat er geen aanleiding om te twijfelen aan de geschiktheid van de geduide functies. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in zijn rapport van 13 maart 2020 per functie heeft gemotiveerd waarom de belastbaarheid van eiser niet wordt overschreden.
Conclusie
13. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door R. in 't Veld, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Belhadi, griffier. De beslissing is uitgesproken op 7 mei 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
De rechter is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.