ECLI:NL:RBMNE:2021:1859
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en beëindiging van WIA-uitkering na herbeoordeling
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 7 mei 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Eiser, die als productiemedewerker/liftmonteur werkte, had zich op 21 november 2007 ziekgemeld en was met ingang van 9 november 2019 volledig arbeidsongeschikt verklaard op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Verweerder heeft op 29 augustus 2019 besloten dat eiser met ingang van 30 oktober 2019 geen recht meer had op een WIA-uitkering. Na bezwaar van eiser heeft verweerder het bezwaar gegrond verklaard, maar handhaafde het besluit om de WIA-uitkering te beëindigen, met een herziening van de einddatum naar 15 juni 2020. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
Tijdens de zitting op 26 maart 2021, die via Skype plaatsvond, heeft de rechtbank de zaak behandeld. Eiser voerde aan dat zijn beperkingen waren onderschat en dat onvoldoende rekening was gehouden met zijn psychische klachten, waaronder een ernstig oorlogstrauma. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de besluiten van verweerder, die zijn gebaseerd op rapportages van verzekeringsartsen, zorgvuldig tot stand zijn gekomen en dat er geen tegenstrijdigheden in de rapportages waren. De rechtbank concludeerde dat de medische beoordeling van de verzekeringsarts bezwaar en beroep juist was en dat eiser niet voldoende medische onderbouwing had geleverd om aan te tonen dat er meer beperkingen moesten worden aangenomen.
De rechtbank heeft de beroepsgrond van eiser verworpen en geoordeeld dat de geduide functies passend waren, ondanks de bezwaren van eiser. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op rechtspraak.nl en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.