ECLI:NL:RBMNE:2021:1860

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
7 mei 2021
Publicatiedatum
7 mei 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 1600
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de beëindiging van de Ziektewetuitkering en de arbeidsongeschiktheid van eiser

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 7 mei 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, die een Ziektewetuitkering ontving, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Eiser had zich op 31 oktober 2017 ziekgemeld en had op 8 juli 2019 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd. De rechtbank behandelt het beroep van eiser tegen het besluit van verweerder, dat zijn uitkering op 3 oktober 2019 zou eindigen. Verweerder had in eerdere besluiten vastgesteld dat eiser meer dan 65% van zijn loon kon verdienen, wat leidde tot de beëindiging van de uitkering.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het onderzoek van de verzekeringsarts bezwaar en beroep zorgvuldig is uitgevoerd en dat de rapportages waarop het besluit is gebaseerd, voldoen aan de eisen van zorgvuldigheid. Eiser heeft aangevoerd dat er onvoldoende rekening is gehouden met zijn beperkingen, maar de rechtbank oordeelt dat de verzekeringsarts voldoende medische informatie heeft meegewogen en dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling. De rechtbank concludeert dat eiser geen recht meer heeft op een ZW-uitkering en verklaart het beroep ongegrond.

De uitspraak benadrukt het belang van medische rapportages in de beoordeling van arbeidsongeschiktheid en de rol van de verzekeringsarts in het vaststellen van beperkingen. De rechtbank wijst erop dat het aan eiser is om aan te tonen dat de medische beoordeling onjuist is, wat in dit geval niet is gelukt. De beslissing van de rechtbank is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/1600

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 mei 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: S.N. Westmaas-Kanhai).

Procesverloop

Bij besluit van 2 september 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder bepaald dat de uitkering van eiser op grond van de Ziektewet (ZW) eindigt op 3 oktober 2019.
Bij besluit van 24 maart 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft (via Skype) plaatsgevonden op 26 maart 2021. Eiser was daarbij aanwezig, bijgestaan door zijn moeder en zijn partner. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Feiten en omstandigheden
1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiser was werkzaam als junior commercieel medewerker sales en marketing bij [bedrijf] . gedurende 32 uur per week. Hij heeft zich op 31 oktober 2017 ziekgemeld. Er heeft een Eerstejaars Ziektewetbeoordeling (EZWB) plaatsgevonden. Op 8 juli 2019 heeft eiser een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd. Bij besluit van 5 september 2019 heeft verweerder geweigerd aan eiser een WIA-uitkering toe te kennen.
Grondslag van het bestreden besluit
2. Aan het bestreden besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eiser meer dan 65% van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd kan verdienen.
Het oordeel van de rechtbank
3. De rechtbank stelt voorop dat in deze beroepsprocedure alleen de beoordeling van het bestreden besluit voorligt en de rapportages die verweerder daaraan ten grondslag heeft gelegd.
Eerdere beoordelingen vallen buiten het bereik van deze procedure.
4. De rechtbank overweegt dat verweerder besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapportages van verzekeringsartsen, wanneer deze op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende begrijpelijk zijn. De rapporten en de daarop gebaseerde besluiten zijn in beroep wel aanvechtbaar. Het is echter aan de eisende partij om aan te voeren (en zo nodig aannemelijk te maken) dat de rapportages niet aan de genoemde eisen voldoen of dat de medische beoordeling onjuist is. Dit kunnen ook niet medisch geschoolden doen, maar voor het aannemelijk maken dat een medische beoordeling onjuist is, is in beginsel een rapport van een arts noodzakelijk.
5. Eiser voert aan dat de medische beoordeling onjuist is, omdat er onvoldoende rekening is gehouden met zijn beperkingen. Er moeten zwaardere beperkingen aangenomen worden omdat eiser in het dagelijkse leven nog steeds vergaande beperkingen ervaart in zijn functioneren. Volgens eiser moet er een urenbeperking worden aangenomen. Ter zitting heeft eiser nog aangevoerd dat er geen informatie is opgevraagd bij zijn behandelaars.
6. In het rapport van 17 februari 2020 concludeert de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat eiser niet voldoet aan de criteria van ‘geen duurzaam benutbare mogelijkheden’ (GBM). Eiser is namelijk niet langere tijd opgenomen in een ziekenhuis of AWBZ erkende instelling, is niet bedlegerig en heeft geen onvermogen tot persoonlijk en sociaal functioneren op alle terreinen. Eiser heeft ook geen sterk wisselende mogelijkheden met langere tijd verlies van zelfredzaamheid en het is niet zeer waarschijnlijk dat eiser dit binnen drie maanden zal verliezen.
7. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep bevat de FML die van toepassing is voor de datum in geding, 3 oktober 2019, minder beperkingen dan de FML voor de Eerstejaars Ziektewetbeoordeling (EZWB). Er is sprake van een verbetering ten tijde van datum in geding. De rubrieken dynamische handelingen en statische houdingen bevatten nu iets minder sterke beperkingen. De items vasthouden en verdelen van de aandacht worden niet meer beperkt geacht, de concentratieklachten van eiser zijn namelijk niet synoniem aan de tekortkomingen in het vasthouden en verdelen van de aandacht. Eiser wordt in staat geacht om de aandacht gedurende minstens een half uur te richten op één informatiebron. Daarnaast wordt hij in staat geacht om de aandacht afwisselend te kunnen richten op meerdere uiteenlopende informatiebronnen.
8. De verzekeringsarts bezwaar en beroep concludeert verder dat eiser wel is aangewezen op voorspelbare werkzaamheden. Omdat het verleggen van concentratie moeite kan kosten is eiser ook aangewezen op een werksituatie zonder veelvuldige storingen en onderbrekingen. Omdat eiser wordt afgeleid door visuele prikkels in een drukke werkruimte met veel mensen die heen en weer lopen is eiser beperkt ten aanzien van het item afleiding door activiteiten van anderen. Ook is eiser aangewezen op werk zonder veelvuldige deadlines en productiepieken, want hij is beperkt in staat om te plannen, te organiseren of tijdelijk een kwalitatieve of kwantitatieve extra inspanning te leveren. De verzekeringsarts bezwaar en beroep concludeert dat op grond van het medische beeld op basis van ziekte en/of gebrek, waarbij ook de medische informatie van de neuroloog en revalidatiearts betrokken is, het item hoofdbewegingen maken niet als beperkt kan worden aangenomen. Wel is er een toelichting bij gegeven dat dit niet vaak moet gebeuren.
9. De rechtbank is van oordeel dat het onderzoek van de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoet aan de zorgvuldigheidseisen. De rechtbank overweegt dat het aan de verzekeringsarts zelf is om af te wegen of het opvragen van medische informatie bij behandelaars van toegevoegde waarde is. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft dossieronderzoek verricht en was aanwezig bij de hoorzitting. Ook heeft zij de beschikbare medische informatie van de behandelend sector meegewogen. De rechtbank overweegt dat uit de rapportages van de verzekeringsarts bezwaar en beroep verder blijkt dat zij op de hoogte was van alle klachten van eiser. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft haar conclusies dan ook gebaseerd op een compleet medisch beeld. Het feit dat niet ook spontaan medische informatie is opgevraagd bij de behandelaars kan daarom niet tot de conclusie leiden dat er sprake is van een onzorgvuldig onderzoek.
10. Naar het oordeel van de rechtbank is er ook geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. In het rapport van 17 februari 2020 is helder uitgelegd waarom er geen reden is aanvullende beperkingen op te nemen. Voor de door eiser aangegeven hoofdpijnklachten geldt dat zij niet medisch objectiveerbaar zijn. Er zijn verder wel beperkingen aangenomen ten aanzien van het persoonlijk functioneren, aanpassing aan fysieke omgevingseisen, dynamische handelingen en statische houdingen. De aangenomen beperkingen zien voornamelijk op de belasting van het hoofd en de nek, overgevoeligheid voor visuele prikkels, afleidbaarheid en het verleggen van de concentratie.
11. De rechtbank kan de bevindingen en conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dan ook goed volgen. Hoewel invoelbaar is dat de belemmeringen in het dagelijkse functioneren van eiser ingrijpende gevolgen voor hem en zijn omgeving hebben, beschikt de rechtbank niet over medische informatie waaruit blijkt dat hij meer medisch objectiveerbare beperkingen heeft dan door de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn aangenomen. Wat eiser zelf aangeeft over de beperkingen die hij ervaart kan niet afdoen aan het medisch oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Daarvoor is een medisch oordeel van een arts nodig (zie ook overweging 4). Nu er geen twijfel bestaat over de juistheid van de medische beoordeling, ziet de rechtbank geen reden om een deskundige te benoemen.
Arbeidskundige beoordeling
12. Tegen de arbeidskundige beoordeling heeft eiser alleen naar voren gebracht dat hij de functies om medische redenen niet kan verrichten. Nu de medische gronden niet slagen bestaat er geen aanleiding om te twijfelen aan de geschiktheid van de geduide functies. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in zijn rapport van 17 maart 2020 per functie heeft gemotiveerd waarom de belastbaarheid van eiser niet wordt overschreden.
Conclusie
13. Gelet op het voorgaande heeft verweerder terecht bepaald dat eiser met ingang van 3 oktober 2019 geen recht meer heeft op een ZW-uitkering.
14. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door R. in 't Veld, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Belhadi, griffier. De beslissing is uitgesproken op 7 mei 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
De rechter is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.