Verzoekster heeft het volgende aan haar wrakingsverzoek ten grondslag gelegd. De uitlatingen van de rechter in zijn verweerschrift van 29 november 2020 op een eerder door verzoekster tegen de rechter ingediend wrakingsverzoek (hierna: het eerste wrakingsverzoek) hebben bij verzoekster de indruk doen ontstaan dat de rechter niet onpartijdig is in de onderliggende procedure. De wrakingskamer heeft verzoekster op
1 december 2020 in haar eerste wrakingsverzoek niet-ontvankelijk verklaard. De feiten die verzoekster aan dit tweede wrakingsverzoek ten grondslag legt, waren ten tijde van het eerste wrakingsverzoek nog niet bekend en zijn door de wrakingskamer niet betrokken in de beslissing van 1 december 2020. Het verzoek is op 1 december 2020 ingediend en is dus tijdig gedaan. Verzoekster heeft de volgende punten aan haar wrakingsverzoek ten grondslag gelegd:
1- de rechter heeft in zijn verweerschrift van 29 november 2020 de onderliggende zaak zodanig samengevat dat daaruit blijkt dat de rechter de oorzaak voor het geschil bij verzoekster legt. De rechter schrijft:
“Uit het dossier blijkt dat er vrijwel direct conflicten zijn ontstaan tussen mw. [verzoekster] en de executeur waarbij de overige erfgenamen (die voor wat betreft hun onderlinge verhoudingen ook niet op één lijn zaten) de kant van de executeur kozen. In het dossier bevindt zich een zeer illustratieve brief van de andere vier erfgenamen aan mw. [verzoekster] waarin laatstgenoemde gesommeerd wordt om al haar acties tegen de executeur te staken. Een dergelijke verhouding tussen de erfgenamen is niet ongewoon en ook geen aanleiding voor enige vorm van vooringenomenheid.”
(…)
“Het is juist dat ik kritische vragen heb gesteld aan mr. Wijnbergen. Zij (en haar vier kantoorgenoten die ook in dit dossier zijn opgetreden) hebben mijns inziens het dominus litis beginsel niet of onvoldoende toegepast in deze zaak. Daardoor zijn voor mw. [verzoekster] hoge kosten ontstaan. In deze zaak wordt getracht die kosten voor rekening van de executeur te brengen. Mede gelet op het verweer tegen deze vordering rechtvaardigt dat kritische vragen. In zijn algemeenheid vind ik het beter om door een kritische ondervraging ter zitting aan te geven dat bepaalde stellingen van partijen niet kansrijk zijn dan in een vonnis te volstaan met het oordeel dat een stelling onvoldoende onderbouwd is.”
In de manier waarop de rechter de zaak samenvat en de vordering van verzoekster kwalificeert klinkt al door dat in zijn visie verzoekster de partij is die verwijtbaar heeft gehandeld. De rechter kent weinig sympathie voor de zaak van verzoekster en lijkt welhaast medelijden te hebben met de executeur.
2- de rechter laat zich in zijn verweerschrift uit over de relatie tussen verzoekster en haar advocaat. Het is niet aan de rechter te treden in die relatie. De rechter maakt in zijn verweer verwijten aan het adres van de advocaat die niet op zijn plaats, onterecht en volkomen ongepast zijn. De rechter gaat buiten zijn boekje door te stellen dat de advocaat de belangen van verzoekster niet op de juiste wijze heeft behartigd en ten onrechte te impliceren dat de onderliggende procedure zou draaien om het verhalen van de kosten op de executeur.
3- de rechter heeft in zijn verweerschrift de ingestelde vordering ter zake gemaakte kosten gekwalificeerd als zouden de kosten zijn veroorzaakt door onprofessioneel optreden van de advocaat van verzoekster. Met zijn stelling dat de advocaat het dominus litis-beginsel niet heeft toegepast en verzoekster daardoor hoge kosten heeft gemaakt, doet de rechter geen recht aan de hem bekende feiten en zet hij verzoekster ten onrechte in een kwaad daglicht. De advocaatkosten die verzoekster heeft gemaakt, waren noodzakelijk omdat de executeur zijn werk niet goed deed. Dit is bij de rechter bekend. Door te stellen dat de advocaat verzoekster had moeten weerhouden van het instellen van bepaalde vorderingen heeft de rechter een grens overschreden. In de woorden van de rechter klinkt door dat hij het onrechtvaardig vindt dat deze kosten zijn gemaakt en verzoekster deze op de executeur wil verhalen.
Deze feiten en omstandigheden leveren voor verzoekster zwaarwegende aanwijzingen op dat de rechter jegens haar vooringenomen is. De rechter heeft ten tijde van de eerste wraking ook zelf -een later weer ingetrokken- verschoningsverzoek ingediend.