ECLI:NL:RBMNE:2021:1889

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
10 maart 2021
Publicatiedatum
10 mei 2021
Zaaknummer
UTR 20/2367
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Verzet
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen eerdere uitspraak over niet-ontvankelijkheid bezwaarschrift in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 10 maart 2021 uitspraak gedaan op het verzet van de opposante tegen een eerdere uitspraak van 23 oktober 2020. De opposante had beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 15 mei 2020, waarbij haar bezwaarschrift niet-ontvankelijk was verklaard. De rechtbank had in de eerdere uitspraak geoordeeld dat er geen twijfel bestond over de uitkomst van de zaak, waardoor een zitting niet noodzakelijk was. Opposante ging in verzet, stellende dat het bezwaarschrift ook gericht was tegen een ander besluit van 12 februari 2020 en dat er sprake was van een verschoonbare termijnoverschrijding.

Tijdens de zitting op 16 februari 2021 was de opposante aanwezig met haar gemachtigde, terwijl verweerder afwezig was met bericht van verhindering. De rechtbank heeft in haar overwegingen de argumenten van de opposante beoordeeld, maar kwam tot de conclusie dat de eerdere uitspraak van 23 oktober 2020 juist was. De rechtbank oordeelde dat er geen omstandigheden waren aangevoerd die zouden wijzen op een verschoonbare termijnoverschrijding en dat het bezwaarschrift niet zo gelezen kon worden dat het ook gericht was tegen het besluit van 12 februari 2020. De rechtbank handhaafde haar eerdere oordeel dat het bezwaarschrift terecht niet-ontvankelijk was verklaard.

De rechtbank heeft uiteindelijk het verzet ongegrond verklaard, waardoor de eerdere uitspraak in stand blijft. De beslissing is openbaar uitgesproken op 10 maart 2021 door rechter mr. B. Fijnheer, in aanwezigheid van griffier O. Asafiati. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/2367 V

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 maart 2021 op het verzet van

[opposante] , te [woonplaats] , opposante,

(gemachtigde: mr. A.K.S.R. Manniesing).

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep dat opposante heeft ingediend tegen het besluit van verweerder van 15 mei 2020. In de uitspraak van 23 oktober 2020 heeft de rechtbank beroep ongegrond verklaard.
Opposante is tegen deze uitspraak in verzet gegaan.
De zitting heeft plaatsgevonden op 16 februari 2021. Opposante is verschenen, samen met haar gemachtigde. Verweerder is niet verschenen (met bericht van verhindering).

Overwegingen

1. De rechtbank heeft in de uitspraak van 23 oktober het beroep ongegrond verklaard, omdat zij van oordeel is dat verweerder het bezwaarschrift van opposante terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Omdat de rechtbank geen twijfel had over de uitkomst van de zaak, heeft zij de uitspraak gedaan zonder eerst een zitting te houden. Dat mag op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2. In deze zaak moet de rechtbank beoordelen of de rechtbank toen terecht heeft geoordeeld dat er geen twijfel over de uitkomst was en dat er dus geen zitting nodig was.
De rechtbank kijkt (nog) niet of opposante gelijk heeft met haar beroep. Dat gebeurt pas als de rechtbank van oordeel is dat de uitspraak van de rechtbank van 23 oktober 2020 niet juist was.
3. Volgens opposante is de uitspraak van de rechtbank van 23 oktober 2020 niet juist omdat het bezwaarschrift ook gericht is tegen het besluit van 12 februari 2020. Het beroepschrift is daarom ontvankelijk. Ter zitting voert opposante aan dat dat het besluit van 15 mei 2015 en het besluit van 12 februari 2020 een enorme samenhang heeft met elkaar en dat daaruit moet blijken dat het beroep is gericht tegen beide besluiten. Verder handhaaft opposante haar standpunt dat er sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding wat betreft het beroep gericht tegen het besluit van 15 mei 2015 welk verband houdt met haar persoonlijke situatie.
4. De rechtbank volgt de uitspraak van 23 oktober 2020 waarin zij oordeelt dat het bezwaarschrift gericht tegen het besluit van 2 juli 2015 terecht niet-ontvankelijk is verklaard. Opposante heeft in verzet geen omstandigheden aangevoerd waaruit blijkt dat er wél sprake zou zijn van een verschoonbare termijnoverschrijding. Er zijn geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat zij gedurende een periode van ruim 4,5 jaar niet in staat was om bezwaar te maken. De rechtbank heeft in de uitspraak van 26 oktober 2020 verder ook terecht opgemerkt dat zij ook hulp had kunnen vragen bij het maken van bezwaar.
5. Ook in verzet is de rechtbank van oordeel dat het bezwaarschrift niet zo gelezen kan worden dat dit mede gericht is tegen het besluit van 12 februari 2020. In de gronden onder acht heeft opposant onder verwijzing naar het besluit van 12 februari 2020 verzocht om gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van het boetebedrag. Op deze mogelijkheid is opposant gewezen in de toelichting bij het besluit van 12 februari 2020. Niet blijkt dat opposant haar bezwaar ook mede heeft gericht tegen de rechtmatigheid van de in het besluit van 12 februari 2020 neergelegde invordering. Een verzoek om kwijtschelding is iets anders en kan ook los van een bezwaarprocedure worden gedaan. Het bezwaarschrift betreft het besluit van 2 juli 2015, de boeteoplegging, waarvan opposant vernietiging vraagt.
6. Dit betekent dat het verzet ongegrond is en dat de uitspraak van de rechtbank van 23 oktober 2020 in stand blijft.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, rechter, in aanwezigheid van O. Asafiati, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 maart 2021.
De rechter is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak kunt u niet in hoger beroep.