In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 7 april 2021 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid met betrekking tot de NOW3.1-regeling. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een tegemoetkoming op basis van deze regeling, die bedoeld is om werkgevers te ondersteunen in het behoud van werkgelegenheid tijdens de coronacrisis. De minister had op 24 november 2020 besloten dat eiseres recht had op een tegemoetkoming van € 6.527,-, waarvan een voorschot van € 5.220,- werd verstrekt. Eiseres was het niet eens met deze beslissing en heeft bezwaar aangetekend, maar dit bezwaar werd op 10 december 2020 ongegrond verklaard.
De zitting vond plaats via een Skype-verbinding, waarbij eiseres werd vertegenwoordigd door de heer [A]. De rechtbank heeft na de zitting onmiddellijk uitspraak gedaan en het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank overwoog dat de NOW3.1-regeling niet bedoeld is om alle loonkosten te dekken, maar slechts een tegemoetkoming biedt. De referentiemaand voor de regeling was juni 2020, en de rechtbank concludeerde dat de minister terecht had vastgesteld dat eiseres recht had op de genoemde tegemoetkoming.
De rechtbank heeft eiseres gewezen op de mogelijkheid om hoger beroep in te stellen tegen deze uitspraak, mocht zij het daar niet mee eens zijn. De uitspraak is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl en een proces-verbaal van de mondelinge uitspraak zal binnen twee weken worden verzonden aan de betrokken partijen.