ECLI:NL:RBMNE:2021:1927
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen WOZ-waarde vaststelling onroerende zaak
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 29 maart 2021 uitspraak gedaan in een beroep tegen de vastgestelde WOZ-waarde van een onroerende zaak. De eiser, eigenaar van een bovenwoning in Utrecht, was het niet eens met de door de heffingsambtenaar vastgestelde waarde van € 465.000,- voor het belastingjaar 2020, die was gebaseerd op de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De eiser had bezwaar gemaakt tegen deze beschikking, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard. Hierop heeft de eiser beroep ingesteld bij de rechtbank.
Tijdens de zitting op 21 december 2020 heeft de rechtbank de zaak behandeld, waarbij de eiser aanwezig was en de verweerder vertegenwoordigd werd door zijn gemachtigde en een taxateur. De rechtbank heeft overwogen dat de WOZ-waarde de waarde in het economisch verkeer moet weergeven, en dat de heffingsambtenaar aannemelijk moest maken dat de vastgestelde waarde niet hoger was dan deze waarde. De rechtbank heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar dit voldoende heeft onderbouwd met een taxatiematrix en dat de waarde van de woning op een juiste manier was vastgesteld, rekening houdend met vergelijkingsobjecten.
De rechtbank heeft de argumenten van de eiser, waaronder de gebruiksoppervlakte en de selectie van vergelijkingsobjecten, niet gegrond bevonden. De rechtbank concludeerde dat de heffingsambtenaar de waarde van de woning op een correcte wijze had vastgesteld en dat het beroep ongegrond was. De uitspraak werd gedaan door rechter R. in 't Veld, in aanwezigheid van griffier mr. L.M.A. Koeman. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.