ECLI:NL:RBMNE:2021:1928

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 maart 2021
Publicatiedatum
11 mei 2021
Zaaknummer
UTR 20/2047
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van onverschuldigd betaalde toeslagen op grond van de Toeslagenwet en schending van de informatieplicht

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 29 maart 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De eiser ontving sinds 10 mei 2001 een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) en had in 2007 een aanvraag ingediend voor een toeslag op zijn WAO-uitkering. De aanvraag werd goedgekeurd, maar eiser had niet gemeld dat hij een pensioenuitkering ontving. In 2019 werd eiser door verweerder geïnformeerd dat hij een pensioenuitkering ontving, die per 31 maart 2020 zou stoppen. Verweerder heeft vervolgens besloten dat eiser onterecht een toeslag had ontvangen van in totaal € 14.724,03 en heeft dit bedrag teruggevorderd. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, stellende dat hij zijn informatieplicht niet had geschonden en dat hij in het verleden mondeling had gemeld dat hij een WAO-Hiaat verzekering ontving. De rechtbank oordeelde dat eiser zijn informatieplicht had geschonden, omdat hij in zijn aanvraag niet had vermeld dat hij een WAO-Hiaat verzekering ontving. De rechtbank concludeerde dat verweerder terecht het terugvorderingsbedrag had vastgesteld en dat er geen dringende redenen waren om van terugvordering af te zien. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/2047

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 maart 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. G.A.H.M. Steenbakkers),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: W.A. Postma).

Inleiding

1. Eiser ontvangt sinds vanaf 10 mei 2001 een uitkering op grond van de Wet op de
arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) met een arbeidsongeschiktheid van 25-35%.
2. Op 15 augustus 2007 heeft eiser een aanvraag ingediend om in aanmerking te komen
voor een uitkering krachtens de Toeslagenwet. Deze aanvraag heeft eiser gedaan, omdat zijn uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW-uitkering) is beëindigd. Bij de aanvraag heeft eiser niet aangekruist dat hij een uitkering ontvangt op grond van de WAO-Hiaat verzekering. De aanvraag is toegekend en eiser ontvangt per 14 juli 2007 een toeslag op zijn WAO-uitkering.
3. Op 9 oktober 2019 heeft eiser aan verweerder laten weten dat hij een pensioenuitkering
ontvangt van [naam] en dat deze uitkering op 31 maart 2020 stopt.
4. Vervolgens zijn op 13 maart 2020 twee primaire besluiten (primair besluit 1 en
primair besluit 2) genomen. Met het primaire besluit 1 is bepaald dat de toeslag van eiser vanaf de aanvangsdatum, 14 juli 2007, wordt verlaagd. De reden is dat eiser ten tijde van de aanvraag van de toeslag niet aan verweerder heeft doorgegeven dat hij een pensioenuitkering ontvangt. Hierdoor is het inkomen van eiser hoger dan hij heeft aangegeven. Eiser heeft daarom over de periode van 14 juli 2007 tot en met 30 november 2019 ten onrechte een toeslag ontvangen van bruto in totaal € 14.724,03. Dit bedrag moet eiser aan verweerder terugbetalen. Volgens verweerder is geen sprake van een dringende reden om van deze terugvordering af te zien.
Met het primaire besluit 2 is bepaald dat eiser zich niet heeft gehouden aan de
Informatieplicht, omdat hij zijn uitkering uit de WAO-hiaatverzekering niet heeft vermeld, terwijl hij deze al vanaf 1 januari 2006 ontving. Verweerder heeft hierbij ook bepaald dat aan eiser geen boete wordt opgelegd, maar een waarschuwing. Een boete staat volgens verweerder namelijk niet in verhouding tot de ernst van de gedraging.
5. Met het besluit van 14 mei 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het
bezwaar van eiser tegen beide besluiten ongegrond verklaard.
6. Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een
verweerschrift ingediend. Het onderzoek op de zitting heeft via Skype plaatsgevonden op
21 december 2020. Eiser was aanwezig en heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Het geschil

7. Niet in geschil tussen partijen is het berekende terugvorderingsbedrag van totaal
€ 14.724,03 bruto. Eveneens is niet in geschil de invordering en het niet opleggen van een boete.
8. Het geschil tussen partijen beperkt zich tot de vraag of de aan eiser uitgekeerde toeslagen
over de periode van 14 juli 2007 tot en met 30 november 2019 door verweerder terecht als onverschuldigd betaald zijn aangemerkt en dan ook terecht door verweerder zijn teruggevorderd.

Beoordeling door de rechtbank

Beoordelingskader
9. De rechtbank stelt voorop dat het wettelijk kader op grond waarvan zij tot een
beoordeling van deze zaak komt de artikelen 11a, 12 en 20 van de Toeslagenwet omvat.
Schending informatieplicht
10. Eiser stelt zich primair op het standpunt dat hij zijn informatieplicht niet heeft
geschonden. Subsidiair stelt eiser zich op het standpunt dat, als hij dat wel zou hebben gedaan, hem hier geen verwijt van kan worden gemaakt. Volgens eiser mogen de uitgekeerde toeslagen over de periode van 14 juli 2007 tot en met 30 november 2019 niet worden teruggevorderd, omdat hij verweerder in het verleden diverse malen mondeling op de hoogte heeft gebracht dat hij een uitkering op grond van een WAO-Hiaat verzekering had. Eiser heeft dit niet schriftelijk aan verweerder doorgegeven, omdat vanaf 2001 wijzigingen telefonisch werden doorgegeven. Eiser beschikt niet over de computervaardigheden die nodig zijn voor een digitale melding. Dat zijn mondelinge mededeling niet meer bij verweerder is te achterhalen, kan hem niet worden verweten. In dat verband brengt eiser naar voren dat ook sprake kan zijn van miscommunicatie of onwetendheid van een medewerker of arts van verweerder. Zij hebben dit namelijk niet in een gespreksverslag of notitie genoteerd. Uit het dossier blijkt volgens eiser dat hij elke wijziging aan verweerder doorgaf. Volgens eiser heeft verweerder daarom in strijd met het vertrouwensbeginsel, zorgvuldigheidsbeginsel en rechtszekerheidsbeginsel gehandeld, door de uitgekeerde toeslagen van hem terug te vorderen. Eiser mocht er op vertrouwen dat zijn melding over een WAO-Hiaat verzekering in de administratie van verweerder zou worden verwerkt. Verder geeft eiser aan dat het zo kan zijn dat hij door zijn slechte financiële situatie, die zijn weerslag heeft op zijn psychische gesteldheid, niet helder van geest was. Het kan hem daarom zijn ontschoten om verweerder schriftelijk op de hoogte te stellen van de WAO-Hiaat verzekering, naast zijn reeds gedane mondelingen mededelingen.
11. De rechtbank stelt vast dat eiser in zijn aanvraag van 15 augustus 2007 voor een
uitkering krachtens de Toeslagenwet niet heeft vermeld dat hij sinds 1 januari 2006 een WAO-Hiaat verzekering, ontvangt. De rechtbank oordeelt dat eiser daarom ervan uit had moeten gaan dat verweerder hiervan niet op de hoogte was. Eiser mocht er niet op rekenen dat zijn mondelinge mededelingen bij verweerder zijn doorgevoerd, aangezien dit niet heeft geresulteerd in een besluit of wijziging van de hoogte van de uitkering. Dat eiser aangeeft dat hij verweerder van elke wijziging op de hoogte heeft gebracht, laat onverlet dat hij de aanvraag voor een uitkering krachtens de Toeslagenwet onjuist heeft ingevuld. Daarbij kan de rechtbank het standpunt van verweerder volgen dat eiser wel in staat was om hem schriftelijk van informatie te voorzien, doordat eiser hem in 2004 schriftelijk op de hoogte heeft gesteld van een wijziging van het IBAN rekeningnummer. Verder is niet gebleken dat bij eiser sprake was van zodanige ernstige psychische klachten, dat hij niet in staat was om verweerder schriftelijk op de hoogte te stellen van de WAO-Hiaat verzekering. Eiser heeft dit standpunt ook niet onderbouwd met medische stukken. De rechtbank concludeert daarom dat eiser zijn informatieplicht heeft geschonden. Hierdoor is het inkomen van eiser hoger dan hij heeft aangegeven. Hierdoor heeft hij de uitgekeerde toeslagen onverschuldigd ontvangen. In dat geval is verweerder verplicht om, ingevolge artikel 20 van de Toeslagenwet, dit gehele bedrag van eiser terug te vorderen. De beroepsgrond slaagt niet.
Dringende reden
12. Daarnaast voert eiser aan dat indien verweerder wel een recht tot terugvordering heeft,
hij zich beroept op een dringende reden op grond waarvan geheel of gedeeltelijk van terugvordering moet worden afgezien. De terugvordering van de uitgekeerde toeslagen heeft namelijk voor eiser onaanvaardbare sociale en financiële gevolgen. Hij zit al jaren in de schulden en heeft moeite met rondkomen. Eiser kan het terugvorderingsbedrag niet betalen, ook niet in termijnen.
13. Zoals in overweging 11 is geconcludeerd, heeft eiser zijn informatieplicht
geschonden op grond waarvan verweerder wettelijk verplicht is om het gehele bedrag van hem terug te vorderen. Volgens vaste rechtspraak van de hoogste rechter op het terrein van de sociale zekerheid, de Centrale Raad van Beroep (CRvB), kunnendringende redenen om van terugvordering af te zien slechts zijn gelegen in onaanvaardbare sociale en/of financiële gevolgen van een terugvordering voor een betrokkene. Het moet dan gaan om incidentele gevallen, waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is en waarin een individuele afweging van alle relevante omstandigheden plaatsvindt. [1] Degene die zich beroept op dringende redenen om geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien, zal het bestaan van zo’n dringende reden zelf aannemelijk moeten maken. Volgens de rechtbank heeft eiser dat niet gedaan.. De gevolgen van een besluit tot terugvordering doen zich pas voor bij de invordering. Weliswaar is de invordering geen onderwerp van beroep in deze procedure, maar de rechtbank stelt volledigheidshalve vast dat met de financiële situatie van eiser voldoende rekening is gehouden door bij de berekening van de aflossingscapaciteit de beslagvrije voet in acht te nemen. Op grond daarvan wordt bij eiser € 10,- per maand ingevorderd. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat er ondanks deze betalingsregeling toch sprake is van onaanvaardbare sociale en/of financiële gevolgen van de terugvordering. De beroepsgrond slaagt niet.
Opgelegde waarschuwing
14. Tot slot heeft eiser aangevoerd dat de opgelegde waarschuwing tot nadelige gevolgen
leidt in geval hij aan verweerder om kwijtschelding van het restant van de terugvordering verzoekt. In plaats van na drie jaren kan eiser bij handhaving van de opgelegde maatregel een dergelijk verzoek pas na vijf jaren indienen.
15. De rechtbank overweegt dat in deze procedure de nadelige gevolgen van de opgelegde
waarschuwing die later mogelijk een rol kunnen spelen bij een verzoek tot kwijtscheldingbuiten de reikwijdte van dit geding vallen.. Eiser kan deze grond aan de orde stellen bij afwijzing van een kwijtscheldingsverzoek.. De rechtbank is van oordeel dat de waarschuwing in verhouding staat tot de schending van de inlichtingenplicht door eiser. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
16. De rechtbank oordeelt dat verweerder terecht heeft bepaald dat eiser zijn informatieplicht
heeft geschonden door niet tijdig aan hem door te geven dat hij sinds 1 januari 2006 een uitkering ontving uit een WAO-hiaatverzekering ontvangt. Hierdoor is het inkomen van eiser hoger dan hij heeft aangegeven. Daarom heeft eiser over de periode van 14 juli 2007 tot en met 30 november 2019 ten onrechte een toeslag ontvangen van bruto in totaal € 14.724,03. Verweerder heeft dit bedrag terecht van eiser teruggevorderd. Er is geen sprake van een dringende reden om van terugvordering af te zien. Verweerder heeft terecht aan eiser een waarschuwing opgelegd wegens schending van de informatieplicht.
17. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door R. in 't Veld, rechter, in aanwezigheid van
mr. L.M.A. Koeman, griffier. De beslissing is uitgesproken op 29 maart 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
De rechter is verhinderd deze
uitspraak te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 22 november 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4442.